Technisch Handboek 1937
- Afb. 1 Beschrijving linkerzijde, 750 cc
1. Benzine-afsluitkraantje. Zie beschrijving no. 2.
2. Benzine-tankdop. Inhoud ruim 11 L.
Het afsluitkraantje onderaan de tank is open, wanneer het
handeltje naar beneden of boven in verticalen stand staat. Staat het verticaal naar beneden, dan wordt de tank afgetapt, doch blijft er nog een reservevoorraad
over van ongeveer 2 L; om deze te kunnen aanspreken, wordt het
kraanhandeltje naar boven in de verticalen positie geplaatst. Het
kraantje is gesloten met het handeltje in horizontalen stand. Men gebruike
Ethyl- of andere 'Anti-knock' benzine.
Waarschuwing: De olie- en bezinetankdoppen zijn niet verwisselbaar. De
(kortere) olietankdop, welke niet geventileerd wordt, plaatse men dus niet op de
benzinetank.
3. Versnellingshandle.
De standen zijn gemerkt. Bij overslaan van den motor moet dit op neutral staan. Alvorens te schakelen, frictie geheel uitschakelen.
4. Schokbreker (geen standaard-uitrusting).
Brengt wrijving teweeg en beteugelt de werking van de vork en voorkomt zodoende
bij hoge snelheden opspringen van het voorgedeelte. Voor normalen dienst
losdraaien; aandraaien (naar rechts) tot de gewenste wrijving is verkregen, als
met hoge snelheden wordt gereden.
5. Manette voorwielrem. Zie no. 15 beschrijving.
6. Claxondrukker
7. Ontstekings-handgreep.
Binnenwaarts te draaien voor voorontsteking; naar buiten te draaien om
ontsteking te verlaten. Geheel ingedraaid (volle voorontsteking) is de normale
rijpositie. Wanneer de motor zwaar moet trekken, de ontsteking een weinig
verlaten, om kloppen te voorkomen. Sommige motoren slaan het beste aan met een
weinig verlate ontsteking.
8. Schakelaar voor licht en ontsteking en schakelaar-slot.
Om uit te schakelen plaatst men den schakelaar geheel naar voren. Men draait
naar links voor parkeren met licht (zie schakelschema betreffende bevestiging
vóór parkeerlampen). Plaats den schakelaar in eersten stand rechts alleen voor
ontsteking - in tweeden stand rechts voor ontsteking en rij-licht. Denk eraan,
dat het aansteken van de koplamp bij stilstaanden motor ook de ontsteking
inschakelt. De schakelaar kan alleen in de posities Off en Park opgesloten
worden.
9. Schakelaar snelheidsmeterlicht.
10. Choke-handle carburateur.
Staat dit benedewaarts, dan is de choke open; staat het in den bovenwaartsen
stand, dan is zij gesloten. Zie 'Aanslaan van den motor'. Wanneer de carburateur
met een luchtfilter is uitgerust, is de werking van de choke tegenovergesteld.
11. Lucht-inlaatbuis carburateur.
12. Bougies.
Houd dezen schoon en houd den afstand tussen de punten afgesteld op 025-030.
Niet uit elkaar nemen voor schoonmaken. Maak de bougies schoon met schuurpapier.
Wanneer een motor, na de inrij-periodes te zijn gepasseerd, hoge snelheden moet
rijden, zijn koudere bougies dan die van de normalen uitrusting waarschijnlijk
nodig. Deze noodzakelijkheid kondigt zich aan door oververhitting,
krachtverlies, zwaar kloppen en geblakerde bougie- porceleintjes.
Verwaarlozing dezer verschijnselen kan schade door oververhitting tot gevolg
hebben. Bij vervanging van bougies wende men zich bij voorkeur tot den H-D
agent, daar hij U het juiste type bougie, dat U nodig hebt, kan leveren. Waag Uw
machine niet aan bougies, welker kwaliteit U niet kent: dit kan moeilijkheden
veroorzaken.
13. Positieve accu-pool.
Houd deze schoon en goed verbonden.
14. Voorwiel- as -moer. Zie: Uitnemen voorwiel.
15. Afstellen voorwielremkabel.
Bij juiste afstelling heeft de manette ongeveer een kwart van haar baan speling.
Bij vastere afstelling gaat de rem slepen.
16. Frictie-voetpedaal.
Naar voren getuimeld: frictie ingeschakeld. Achterwaarts getuimeld: frictie
uitgeschakeld.
17. Versnellingsstang.
Na elke bijstelling van den voorketting, alsook wanneer er enige
onregelmatigheid in het schakelen opgemerkt wordt, controlere men de afstelling
dezer stang en stelle naar gelang nodig bij. Voor contrôle en bijstelling
plaatst men het handel 3 op neutral, maakt de stang los en brengt den
transmissie-hefboom, met geringe voor- en achterwaartse beweging, als het ware
op gevoel in de juiste positie, waarin de plunger van de schakelveer (binnenin
de transmissie) ten volle in de daarvoor bestemde inkeping valt. Kijk daarna, of
handel 3 goed zit en stel dan de lengte van de stang bij. Het verdient
aanbeveling deze controle te herhalen in de posities low en second,
opdat men er zeker van is, dat de afstelling over het geheel goed is. Het
schakelmechanisme moet goed afgesteld zijn, daar anders de aandrijfklauwen in de
transmissie in de verschillende standen niet ten volle grijpen en, doordat de
machine alsdan uit haar versnellingen springt, beschadigd kunnen worden.
18. Stang van het frictie voetpedaal.
Zie 'afstelling commando organen frictie'. Controleer de afstelling na elke
bijstelling van den voorketting.
19. Benzine filter.
Draai het onderste deksel los, verwijder de zeef, welke eens per maand gereinigd
en doorgespoeld moet worden. Dit moet vaker geschieden, als onregelmatige
carburatie de noodzakelijkheid daarvan aankondigt.
20. Stop inspectiegat voor op-tijd-stelling.
Voor contrôle van op-tijd-stelling van de ontsteking of bijstelling van den
onderbreker, nadat deze uitgenomen is geweest, volgt men de tekens, welke de
oorspronkelijke fabrieksafstelling aangeven. Met den voorsten zuiger in de
compressieslag (direct nadat de inlaatklep zich gesloten heeft, terwijl men den
motor vooruit draait) en het teken op het vliegwiel in het midden van het
inspectiegat (zuiger is 9/32" vóór het bovenste dode punt), moeten de
tekens op de onderbrekerkop en onderbrekernok corresponderen als te zien op Afb.
11.
21. Motornummer.
Bij correspondentie over Uw motorrijwiel en bestelling van onderdelen steeds dit
nummer opgeven.
22. Deksel inspectiegat voorketting.
23. Deksel inspectiegat frictie.
24. Stelschroef achterwiel links.
Door middel van deze en eenzelfde schroef aan de rechterzijde kan het achterwiel
worden verschoven voor bijstelling van den achterketting. Zie afstelling
achterketting.
terug naar Inhoudsopgave
- Afb. 2 Beschrijving rechterzijde, 750 cc
25. Dop olie reservoir. Zie no. 2 bij de beschrijving
linkerzijde.
Onderaan dezen dop bevindt zich een maat. Gebruik Harley-Davidson 'Regular
Heavy' olie tot op een temperatuur van 20-25 gr. F. Is de temperatuur onder dit
punt gedaald, dan gebruike men 'Medium Heavy'. Wanneer het zó koud wordt, dat
'Medium Heavy' in de tank bevriest, overleg dan met Uw handelaar omtrent
verdunning.
De inhoud van de tank is ruim 3 L. Vul niet verder dan tot op ongeveer 2 1/2 cm vanaf den bovenkant, daar de tank enige luchtruimte moet overhouden.
Ter voorkoming van lekken moet de dop stevig aangedraaid worden. De oliedrukmeter
op het dashboard geeft olie-circulatie aan, wanneer de motor loopt. Het
olieverbruik varieert normaal van 1 L op ongeveer 300-600 km, naar gelang van
den aard van den dienst, solo- of zijspangebruik, hoge- of middelmatige
snelheden en op welke wijze de motor wordt onderhouden. De oliepomp kan
desgewenst worden bijgesteld. Hiervoor raadplege men zijn handelaar.
Als na een complete vulling 450 km zijn afgelegd, moet de olievoorraad
gecontroleerd worden. Staat alsdan het oliepeil maar weinig boven het teken 'refil'
op de oliemaat, dan moet olie toegevoegd worden. Staat het oliepeil gelijk met
dit teken, dan kunnen ongeveer 2 L olie worden toegevoegd. Wanneer de olie op
peil gehouden wordt, is de olie koeler en het verbruik iets gunstiger en is het
tevens niet zo vaak nodig, contrôle te houden op het oliepeil ter voorkoming
van drooglopen.
Telkens na ongeveer 4500 km normalen dienst moet alle gebruikte olie afgetapt en
de tank met versen olie gevuld worden. Maak de pijp no. 44 los om de tank af te
tappen. Dit verversen moet bij zwaren dienst, of wanneer voortdurend op stoffige
wegen of in wedstrijden gereden wordt, met korteren tussenpozen geschieden. Het
is niet nodig, het carter af te tappen, daar zich hier geen gebruikte olie
verzamelt. Eenmaal per jaar verwijdere men het oliereservoir, en spoele dit
goed om met petroleum, om alle ongerechtigheden welke zich er in mochten hebben
verzameld, te verwijderen.
26. Draaibare handgreep voor gasregeling.
Naar buiten draaiende, wordt de smoorklep gesloten, draait men ze binnenwaarts,
dan wordt het gas afgesloten (smoorklep geopend).
27. Dim schakelaar koplamp.
28. Steering damper (geen standaard uitrusting)
Voorkomt door het teweeg brengen van wrijving, overmatig schudden van het
voorwiel. Voor normalen dienst houdt men het handle in linksen (vrijen) stand;
men draait het naar rechts (bij hoge snelheden), tot de gewenste wrijving is
verkregen
29. Claxon (schroef voor regeling van den toon achterin).
30. Valbeugel (geen standaard uitrusting)
31 Rem-pedaal. Zie no. 40.
32. Deksels klepstoters en veren.
33. Onderbreker.
34. Olie (voedings) pomp. Zie no. 25.
35. Stelschroef voorkettings-smering (in den bovendste rand van
het distributiehuis-deksel, niet in het pomp-lichaam)
Voor meer olie, dunne ringen onder den schroefkop toevoegen; aantal
ringen verminderen voor minder olie.
36. Vulstop transmissie.
Controleer elke week het oliepeil en voeg zo nodig olie toe. Vul gelijk met de
vul-opening. Gebruik dezelfde kwealiteit olie als in den motor (zomer en
winter). Bij zeer koud weder, als de olie in de transmissie gaat stremmen en
daardoor het schakelen moeilijk wordt, moet de olie met een weinig petroleum
verdund worden. Als men de transmissie met olie vult, moet het motorrijwiel
rechtop staan, dus b.v. niet op den jiffi-stand leunen.
37. Achterwiel stelschroef rechts. Zie no. 24 bij beschrijving
linkerzijde.
38. Achterasmoer. Zie 'uitnemen achterwiel'.
39. Rem- as-moer. Om het achterwiel te kunnen bewegen, voor het
bijstellen van de achterketting, moeten deze moer en de moer 38 losgedraaid
worden.
40. Afstelling achterrem-stang.
Stel de lengte van de remstang zodanig, dat de rem niet in werking treedt,
alvorens het pedaal ongeveer 2 1/2 cm naar beneden getrapt is. Draai het
achterwiel, om U te overtuigen, dat de rem niet vast zit en sleept.
41. Negatieve (geaarde) accu-pool.
Houd deze schoon en goed verbonden.
42. Ventilatie buisje oliereservoir.
43. Leiding naar oliedrukmeter.
44. Leiding naar olievoedingspomp.
45. Olie retourleiding van de zuiveringspomp onder het
distributiehuis.
terug naar Inhoudsopgave
- Afb. 3 Beschrijving linkerzijde, 1000 cc
1. Dimschakelaar vabn de koplamp.
2. Versnellingshandle (standen gemerkt).
Moet op neutral staan, met ingeschakelde frictie, wanneer de motor aangeslagen
wordt. Alvorens over te schakelen, moet de koppeling geheel uitgeschakeld
worden.
3. Benzinetank-dop (2 st.).
Beide tanks voor benzine. Inhoud linker tank 7 1/2 L., rechter tank ruim 6 1/2
L. Afsluitkraantje onderaan elk der tanks, rechter tank wordt geopend, als het
kraantje boven- of benedenwaarts in verticalen stand geplaatst wordt. Als het
handle van het kraantje der linker tank in benedewaartsen richting verticaal
geplaatst wordt, verstrekt deze tank benzine, tot er een reservevoorraad van
ongeveer 2 1/2 L overblijft; om dezen te kunnen aanspreken, draait men het
handletje bovenwaarts in verticalen positie. Elk der kraantjes is gesloten met
het handle in horizontalen stand. Men gebruike Ethyl- of een andere 'anti-knock'
benzine.
4. Ontstekings- en lichtschakelaar slot.
Men schakelt uit door de schakelaar recht vooruit te draaien. Voor parkeerlicht
draait men links (zie schakelschema voor bevestiging voor- en parkeerlampen).
Draai den schakelaar in eersten stand rechts alleen voor ontsteking - in de
tweeden stand rechts voor ontsteking en rijlicht. Het ontsteken der koplamp bij
stilstaanden motor schakelt óók de ontsteking in.
De schakelaar kan alleen worden opgesloten in Off en Park. De kleine schakelaar
onder de groten is voor de speedometer lamp.
5. Draaibare handgreep ontsteking.
Binnenwaarts te draaien voor voorontsteking; buitenwaards om
ontsteking te verlaten. Geheel ingedraaid (volle voorontsteking) is de juiste
stand onder het rijden. Moet de motor hard trekken, dan moet de ontsteking, om
een betere prestatie te verkrijgen en om kloppen te vermijden, een weinig
verlaat worden. Sommige motoren slaan het best aan met een
weinig verlate ontsteking.
6. Choke handeltje van de carburateur.
Staat dit in opwaartse stand, dan is de choke dicht. Zie aanslaan van den motor.
7.. Bougies.
Houd dezen schoon en houd den afstand tussen de punten afgesteld op 025-030.
Niet uit elkaar nemen voor schoonmaken. Maak de bougies schoon met schuurpapier.
Wanneer een motor, na de inrij-periode te zijn gepasseerd, hoge snelheden moet
rijden, zijn koudere bougies dan die van de normalen uitrusting waarschijnlijk
nodig. Deze noodzakelijkheid kondigt zich aan door oververhitting,
krachtverlies, zwaar kloppen en geblakerde bougie- porceleintjes.
Verwaarlozing dezer verschijnselen kan schade door oververhitting tot gevolg
hebben. Men gebruike Harley-Davidson bougies. Waag Uw
machine niet aan bougies, welker kwaliteit U niet kent: dit kan moeilijkheden
veroorzaken.
8. Positieve accu pool.
Houd deze schoon en goed verbonden.
9. Afstelling voorwiel-remkabel.
Indien deze goed is afgesteld, heeft de handgreep een speling van ongeveer 1/4
van zijn volle baan. Is de afstelling vaster, dan zou de rem kunnen slepen.
10. Moer van voorwiel-as.
Na uitdraaien van deze moer, het uittrekken der as en het verwijderen van de
ring aan de rechterzijde van de naaf, komt het wiel met de remtrommel vrij en
kan uitgenomen worden.
11. Voetpedaal en frictie.
Dit naar voren getuimeld, is de frictie ingeschakeld. In tegenovergestelde
positie is de koppeling uitgeschakeld.
12. Versnellingsstang
Na elke bijstelling van den voorketting moet de afstelling van dezen stang
gecontroleerd worden, daar deze dan waarschijnlijk ook bijstelling zal behoeven.
Als de transmissie een standaard 4 versnellingen transmissie is, plaatst met het
versnellingshandle 2 in den derden stand, is het een 3 versnellingsbak met
achteruit, dan schakelt men in tweeden stand. Hierdoor komt het
versnellingshandle ongeveer rechtop te staan. Maak de versnellingsstang van de
tank handle los en breng het versnellingshandle met geringe voor- en
achterwaartse bewegingen zorgvuldig in den juisten stand, waar de schakelveer-
plunger (binnenin de transmissie) volledig in de hiervoor bestemde inkeping
valt. Kijk daarna, of het tankhandle in den juisten stand staat en stel
vervolgens de lengte der stang zodanig bij, dat deze past.
Het schakelmechanisme moet goed afgesteld zijn, daar anders niet zuiver in de
verschillende standen wordt overgeschakeld en beschadiging het gevolg is.
13. Inspectiegat voor ontstekingsafstelling.
Voor contrôle van de op tijd stelling der ontsteking of het weder aanbrengen
van den completen onderbreker volge men de merktekens, die de oorspronkelijke
fabrieksafstelling aangeven: Terwijl de voorste zuiger in den compressieslag
staat (direct nadat de inlaatklep zich gesloten heeft, den motor
vooruitdraaiende) en het merkteken op het vliegwiel door het inspectiegat juist
te zien is (zuiger is 7/16" vóór bovenste dode punt) moeten de merktekens
op den kop van den onderbreker en den onderbrekernok corresponderen als te zien
is op Afb. 16.
14. Motornummer
Bij bestelling van onderdelen en het vragen van inlichtingen altijd dit nummer
opgeven!
15. Voetpedaal stang van de frictie.
Zie Afb. 28 met onderschrift.
16. Deksel inspectiegat van voorketting.
17. Deksel inspectiegat van koppeling.
18. Stelschroef achterwiel linkerzijde.
Door iddel van deze en eenzelfde schroef aan de rechterzijde, wordt de wiel
verschoven, om de achterketting bij te stellen. Zie Afstelling achterketting.
19. Afstelling achterrem stang.
Stel de lengte van de remstang zodanig af, dat de rem niet in werking treedt,
alvorens het voetpedaal ongeveer 2 1/2 cm naar beneden gedrukt is. Draai het
achterwiel rond, om U ervan te overtuigen, dat de rem niet vast zit en sleept.
20. Achteras moer.
Zie Afb. 30 met onderschrift.
21. Rem moer.
Deze moer, zowel als moer no. 20 worden losgedraaid om het achterwiel, bij
afstelling van de achterketting, te kunnen bewegen.
terug naar Inhoudsopgave
- Afb. 4 Beschrijving rechterzijde, 1000 cc
22. Olietank dop met daaraan bevestigde maat.
Gebruik het hele jaar door Harley-Davidson 'Medium Heavy' olie. Wanneer bij
strenge vorst de olie dreigt te bevriezen in de tank, bespreke men met den
handelaar evt. verdunning.
De inhoud van de geheel ledige tank is ruim 3 1/2 L. De tank moet niet verder
gevuld worden, dan tot ongeveer 2 1/2 cm vanaf de bovenkant. Hoger mag de olie
niet komen, want er moet enige luchtruimte blijven. De dop moet stevig op de
tank gedaan worden, ter voorkoming van lekkage.
De oliedrukmeter in het dashboardje geeft de oliecirculatie aan, als de moor
loopt. De meter behoeft niet ten volle ON aan te geven, om oliecirculatie aan te
duiden bij normalen druk. Het olieverbruik varieert normaal tussen 1 L op 400 en
1 L op 800 km, en is afhankelijk van den aard van de dienst solo- of
zijspanrijden, snel of middelmatig snel rijden en de manier, waarop de motor
onderhouden wordt. De oliepomp kan, wanneer dit nodig is, bijgesteld worden.
Hiervoor raadplege men den H-D agent.
Controleer den olie-voorraad telkens, als na een complete vulling hoogstens 450
km zijn afgelegd. Staat het oliepeil niet ver boven 'refil' op de oliemaat, dan
moet bijgevuld worden. Staat het peil op 'refil', dan kan ongeveer 1 3/4 L
toegevoegd worden. Wanneer de olie goed op peil wordt gehouden, is de
olietoevoer koeler en het verbruik wat gunstiger. Bovendien is dan geen
voortdurende contrôle van het oliepeil, ter vermijding van drooglopen,
noodzakelijk.
Telkens na 4500 km moet alle gebruikte olie afgetapt en de tank met verse olie
gevuld worden. Dit moet vaker geschieden, wanneer de machine dienst doet, op
stoffige of modderige wegen, of bij zwaren dienst, of wanneer wedstrijden
gereden worden. Het is niet nodig, het carter af te tappen, daar zich hier geen
olie ophoopt. Eens per jaar demontere men de olietank en spoele deze goed door
met petroleum, opdat alle ongerechtigheden, die zich voor de tankzeef bevinden,
en alle bezinksels aan beide zijden van de zeef kunnen worden verwijderd.
23. Draaibare handgreep voor gasregeling.
Buitenwaarts draaiende, wordt de smoorklep gesloten, binnenwaarts geopend.
24. Regelingshandle steeringdamper.
Brengt wrijving teweeg in de stuurbeweging ter voorkoming van overmatige
schudding van het voorwiel en 'shimmy' (opspringen) bij hoge snelheden. Bij
normalen dienst houde men het handle in den linker (vrijen) stand; bij hoge
snelheden draait met het handle, naar gelang nodig, naar rechts.
25. Stelknop van den schokbreker.
Brengt wrijving in en beteugelt de actie van de voorvork, teneinde bij hogere
snelheden het te hard schokken van het voorste gedeelte te voorkomen. Voor
normalen dienst in vrijen stand houden, bij hoge snelheden aandraaien (naar
rechts), tot de verlangde wrijving is verkregen.
26.Afsluitkraantje benzine. Zie beschrijving no. 3
(linkerzijde).
27. Onderbreker.
28. Rem-voetpedaal. Zie bij no. 19, beschrijving linkerzijde.
29. Klepstoter-stang-deksels.
30. Benzinefilter. Draai het deksel onderaan af, verwijder de
zeef en reinig en spoel deze uit. Dit moet minstens eens per maand geschieden,
of vaker, indien onregelmatige carburatie de noodzakelijkheid aankondigt.
31.Olieleiding naar kleptuimelaars en stooterstangen. Zie Afb.
15 met onderschrift.
32. Oliepomp. Zie no. 22.
33. Stelschroef voor de smering van den voorketting.
Voor meer olie dunne ringen onder den schroefkop toevoegen, voor minder olie,
ringen wegnemen.
34. Olieleiding naar oliedrukmeter op het instrument paneel.
35. Retourleiding van de zuiveringspomp.
36. Olie ventilatiebuis.
37. Olie toevoerbuis
38. Olie aftapstop. Zie no. 22
39. Olie vuldop transmissie. Controleer om de twee weken het
oliepeil en voeg, indien nodig, olie toe. Vul gelijk met de vulopening. Gebruik
H-D olie 'Regular Heavy' 's zomers en 'Medium Heavy' in den winter.
Het motorrijwiel moet, wanneer de transmissie gevuld wordt, rechtop staan en
niet op den jiffystand leunen.
40. Stelschroef achterwiel, rechterzijde. Zie no. 18 bij de
beschrijving van de linkerzijde.
41. Negatieve (geaarde) accupool.
Houd deze schoon en gesmeerd en zorg dat zij goed verbonden is.
terug naar Inhoudsopgave
- Afb. 5 Beschrijving linkerzijde modellen 1200
en 1300 cc
1. Versnellingshandle - standen gemerkt.
Bij het aanslaan van den motor moet het in 'neutral' staan, met ingeschakelde
frictie. Alvorens te schakelen, koppeling geheel uitschakelen.
2. Voorwiel remhandle. Zie no. 11.
3. Dimschakelaar koplamp.
4. Claxondrukker.
5. Ontstekingshandle. Voor vervroeging ontsteking binnenwaarts,
voor verlating ontsteking buitenwaarts draaien. Volle voorontsteking is de
juiste normalen stand onder het rijden. Wanneer de motor onder zware belasting
werkt, moet de ontsteking voor betere prestaties een weinig verlaat worden,
waardoor kloppen vermeden wordt. Sommige motoren starten het best met een weinig
verlate ontsteking.
6. Schakelaar voor licht en ontsteking en schakelaar-slot.
Den stand OFF verkrijgt men door den schakelaar recht naar voren te plaatsen.
Men draait naar links voor parkeren met licht (zie ook schakelschema). Voor
uitsluitend ontsteking plaatst men de schakelaar in den eersten stand rechts. In
den tweeden stand rechts voor ontsteking en rijlicht. Men denke er aan, dat het
ontsteken der koplamp, wanneer de motor stilstaat, ook de ontsteking inschakelt.
De schakelaar kan alleen in de standen OFF en PARK afgesloten worden.
7. Schakelaar speedometer verlichting.
8. Choke handle carburateur. In benedenwaartsen stand is de
choke geopend, naar boven geplaatst, gesloten. Zie 'aanslaan van den motor'.
Indien de carburateur van luchtfilter is voorzien, is de werking van het choke
handle omgekeerd.
9. Lucht inlaatbuis van de carburateur.
10. Positieve accu pool. Deze goed schoon en verbonden houden.
11. Afstelling voorwielremkabel. Wanneer deze goed is afgesteld,
heeft het handle ongeveer 1/4 van zijn gehele baan speling. Bij vastere
afstelling kan de rem slepen.
12. Moer voorwiel as. Na afdraaien dezer moer, het uittrekken
van de as en verwijdering van den ring op het eind der naaf, komt het wiel met
de remnaaf vrij en kan worden uitgenomen.
13. Benzinefilter. Minstens eenmaal per maand, of vaker, wanneer
de noodzakelijkheid zich aankondigt door onregelmatige carburatie, draait men
het deksel onderaan uit, verwijdert den filter en makt dezen schoon en spoelt
denzelfden door.
14. Frictie voetpedaal. Laat men dit tuimelen, dan is de
koppeling ingeschakeld; achterwaarts dus met den hiel neergedrukt, is de frictie
uitgeschakeld.
15. Inspectiegat voor de optijdstelling. Om de optijdstelling
der ontsteking te controleren of den completen onderbreker, nadat deze
uitgenomen is, bij te stellen, volgt men de tekens, welke de oorspronkelijke
fabrieksinstelling aanduiden. Met den voorsten zuiger in de compressieslag
(direct nadat de inlaatklep zich gesloten heeft, terwijl men de motor vooruit
draait) en 't teken op het vliegwiel slechts heel weinig voorbij het midden van
het inspectiegat (zuiger is 11/32" vóór het bovenste dode punt) moeten de
tekens op de onderbrekerkop en de onderbrekernok corresponderen, als te zien op
de Afb. 11 van den onderbreker.
16. Motornummer. Dit altijd opgeven, wanneer U onderdelen
bestelt of over Uw motorrijwiel correspondeert.
17. Versnellingsstang.
Na elke bijstelling van den voorketting moet de afstelling van dezen stang
gecontroleerd worden, daar deze alsdan waarschijnlijk ook bijstelling behoeft.
Als de transmissie een standaard 4 versnellingen transmissie is, plaatst met het
versnellingshandle 1 in den derden stand, is het een 3 versnellingsbak met
achteruit, dan schakelt men in tweeden stand. Hierdoor komt het
versnellingshandle ongeveer rechtop te staan. Maak de versnellingsstang van het
versnellingshandle los en breng het versnellingshandle met geringe voor- en
achterwaartse bewegingen, den transmissie hefboom als het ware op gevoel in de
juiste positie, waarin de schakelveer-
plunger (binnenin de transmissie) volledig in de hiervoor bestemde inkeping
valt. Kijk daarna, of het tankhandle in den juisten stand staat en stel
vervolgens de lengte der stang zodanig bij, dat deze past.
Het schakelmechanisme moet goed afgesteld zijn, daar anders de aandrijfklauwen
in de transmissie in de verschillende standen niet ten volle grijpen en doordat
de machine alsdan uit haar versnellingen springt, beschadigd kunnen worden.
18. Stang van het koppeling-voetpedaal. Zie 'Afstelling
commando-organen frictie'. Controleer de afstelling na elke bijstelling van de
voorketting.
19. Deksel van het inspectiegat van den voorketting.
20. Deksel van het inspectiegat van de frictie.
21. Afstelling achterremstang.
Stel de lengte van de remstang zodanig, dat de rem niet eerder in werking treedt,
alvorens het voetpedaal ongeveer 2 1/2 cm naar voren gedrukt is. Draai het
achterwiel rond, om U te overtuigen, dat de rem niet vast zit en sleept.
22. Stelschroef linkerzijde achterwiel.
Door middel van deze en eenzelfde schroef rechts wordt het achterwiel verschoven
voor de afstelling van den achterketting. Zie 'Afstelling achterketting'.
23. Achteras moer. Zie 'Uitnemen achterwiel'.
24. Rem moer. Deze moer, evenals as moer 23 moet worden
losgemaakt om het verschuiven van het achterwiel, voor bijstelling van den
achterketting mogelijk te maken.
terug naar Inhoudsopgave
- Afb. 6 Beschrijving rechterzijde modellen 1200
en 1300 cc
25. Dop olie reservoir, waaraan maat bevestigd.
Gebruik Harley-Davidson olie, en wel 'Regular Heavy' in den zomer, en in den
winter, wanneer de temperatuur gedaald is tot lager dan 20-25 gr. F. boven nul,
'Medium Heavy'. Wanneer het zó koud wordt, dat de olie in de tank stremt,
overleg dan met Uw handelaar omtrent verdunning.
De inhoud van het reservoir is ruim 3 1/2 L. Vul niet verder, dan tot op
ongeveer 2 1/2 cm vanaf den bovenkant, daar de tank enige luchtruimte moet
hebben. Ter voorkoming van lekken, moet de dop stevig opgeschroefd worden.
De oliedrukmeter op het dashboard geeft de oliecirculatie aan, wanneer de motor
loopt. Het aantal km, dat op 1 L olie wordt afgelegd, is 300 tot 600, en wordt
bepaald door den aard van den diens, solo- of zijspanwerk, snel of middelmatig
snel rijden en de manier waarop de motor wordt onderhouden. De pomp kan zo nodig
bijgesteld worden. Steeds moet, nadat pl.m. 450 km na een complete vulling zijn
afgelegd, de olievoorraad gecontroleerd worden. Wanneer dan vastgesteld wordt,
dat de olie niet ver boven het teken 'refil' staat, moet olie toegevoegd worden.
Is het oliepeil gelijk met dit teken, dan kunnen ongeveer 2 L worden toegevoegd.
Wanneer de olie op peil gehouden wordt, is de olie koeler en is het verbruik
iets gunstiger terwijl het op peil houden der olie de noodzakelijkheid, het
oliepeil dikwijls te controleren, ter voorkoming van drooglopen, voorkomt.
Bij normalen dienst moet steeds na ongeveer 4500 km olie afgetapt worden en de
tank met versen olie gevuld worden. Bij zeer zwaren dienst, of wanneer de
machine gebruikt wordt op vuile en stoffige wegen of voor wedstrijden, moet dit
met kortere tussenpozen geschieden. Het is niet nodig, het carter af te tappen,
daar zich hierin geen gebruikte olie ophoopt. Eens per jaar verwijdere men de
olietank, om deze flink met petroleum door te spoelen en eventuele
ongerechtigheden, die zich voor de tank-zeef bevinden, alsmede alle vuil, dat
zich aan beiden zijden van de zeef verzameld heeft, te verwijderen.
26. Bougies.
Deze moeten schoon gehouden worden, terwijl de afstand tussen de punten
afgesteld moeten worden gehouden op 025-030". Voor het schoonmaken moeten
ze niet uit elkaar gehaald worden. Men make ze schoon met schuurpapier.
Nadat een motor op de voorgeschreven wijze is ingereden, en daarna met tamelijk
hoge snelheden gereden wordt, zullen koudere bougies nodig blijken dan die,
waarmede de machine oorspronkelijk was uitgerust. De noodzakelijkheid hiervan
kondigt zich aan door oververhitting, krachtverlies, zwaar kloppen, geblakerde
porceleintjes. Verwaarlozing hiervan kan leiden tot schade door oververhitting.
Men betrekke nieuwe bougies steeds bij den H-D agent. Hij kan bepalen, welk type
het meest geschikt is in Uw geval. Proefnemingen met bougies, welker
eigenschappen men niet kent en waarvan men niet weet of zij geschikt is, banen
een weg tot moeilijkheid.
27 Gas handgreep.
Men draait deze buitenwaarts om de smoorklep te sluiten en naar binnen om de
smoorklep te openen.
28. Benzine reservoir dop (2).
Beide tankhelften zijn voor benzine. Inhoud van elk tankhelft ruim 7 L.
Afsluitkraantje onder elke tankhelft. Het kraantje van de rechter tank is open,
wanneer het handvat naar boven of beneden in verticalen stand staat. Wanneer het
handvat van het linker kraantje naar beneden in verticalen stand staat, wordt de
tank afgetapt, doch blijft er een reservevoorraad van ongeveer 2 L. Om deze
voorraad te kunnen aanspreken, draait men het kraanhandle naar boven in
verticalen stand. Elk der kraantjes is afgesloten met het handle in horizontalen
stand. Men gebruike 'Ethyl- of ander 'Anti-knock' benzinesoort.
29. Steering damper (geen standaard uitrusting).
Voor normalen dienst houdt men het handle in linkse (vrijen) stand. Men draait
het naar rechts, tot de gewenste wrijving is verkregen, wanneer hoge snelheden
gereden worden.
30. Claxon (schroef voor regeling van het geluid achterin).
31. Schokbreker(extra uitrusting).
Brengt wrijving teweeg en etugelt de werking van de vork en voorkomt aldus
opspringen van het voorgedeelte bij hogere snelheden; bij hoge snelheden
aandraaien (naar rechts); moet vrij staan bij normale snelheden, tot de vereiste
wrijving verkregen is.
32. Benzine afsluitkraantje. Zie no. 28.
33. Deksels klepstoters en veren.
34. Valbeugel (geen standaard uitrusting).
35. Rempedaal.
36. Onderbreker.
37. Oliepomp.
38. Stelschroef voor de smering van de voorketting (in den
bovensten rand van het distributiedeksel, niet inhet pomplichaam). Voor meer
olie dunne ringen onder de schroefkop toevoegen; voor -olie ringen wegnemen-
minder.
39. Olieleiding naar oliedrukmeter op het dashboard.
40. Olie retour-leiding van de zuiveringspomp onder het
distributiehuis.
41. Ventilatiebuisje oliereservoir.
42. Olie-aanvoerleiding naar oliepomp.
43. Vuldop transmissie.
Controleer het oliepeil om de twee weken en voeg zonodig olie toe. Vul gelijk
met de vul-opening. Gebruik dezelfde kwaliteit olie als in de motor (zomer en
winter). Als men de transmissie met olie vult, moet het motorrijwiel rechtop
staan, dus b.v. niet op den Jiffystand leunen.
44. Schroef van den nippel der olie-toevoerbuis.
45. Nippel van de olie-toevoerbuis, met automatische afsluiting,
wanneer de nippelschroef verwijderd is.
Men verwijdere dezen nippel om de olietank af te tappen. Zie beschrijving no.
25.
46. Stelschroef achterwiel, rechterzijde.
Zie no. 22 bij de beschrijving linkerzijde.
47. Negatieve (geaarde) accupool.
Houd deze schoon en zorg dat de verbinding vast zit.
terug naar Inhoudsopgave
- 750 cc, model 1937
Model |
|
Compressie verhouding |
WLD |
Hoge compressie |
6 : 1 |
WL |
Middelmatige compressie |
5 : 1 |
W |
Lage compressie |
4,3 : 1 |
Gemiddeld ontwikkelde PK en toerental |
24 PK bij 4600 toeren per minuut. |
|
Voor zijspandienst wordt het model met lage
compressie speciaal aanbevolen, maar dit model is ook geheel geschikt
voor solo dienst.
De tandwielverhouding moet natuurlijk bij elken dienst hierop
berekend zijn (zie 'Tandwielverhoudingen').
In de Servi-car wordt de laag gecomprimeerde motor gebezigd. |
terug naar Inhoudsopgave
- 1000 cc, model 1937
Model |
|
Compressie verhouding |
EL |
Hoge compressie (hoge zuiger), zonder cyl-plaatjes |
7 : 1 |
E |
Middelmatige compressie (lage zuiger), zonder cyl-plaatjes
Hoge compressie met cyl-plaatjes |
6 : 1
6,5 : 1 |
Ontwikkelde kracht en toerental, gemiddeld |
40 PK bij 4800 toeren per minuut. |
|
N.B. Het model met middelmatige compressie
wordt vooral voor zijspandienst aanbevolen, maar is ook geheel geschikt
voor solodienst.
Natuurlijk moet voor elken dienst de tandwielverhouding goed zijn. |
terug naar Inhoudsopgave
- 1200/1300 cc, model 1937
Model |
|
Compressie verhouding |
UL - 74 |
Hoge compressie |
5,5 : 1 |
U -
74 |
Middelmatige compressie |
5 : 1 |
ULH - 80 |
Hoge compressie |
5,7 : 1 |
UH - 80 |
Middelmatige compressie |
5,2 : 1 |
Gemiddeld ontwikkelde PK en toerental |
1200 cc model - 35 PK bij 4300 toeren per minuut.
1300 cc model - 38 PK bij 4300 toeren per minuut. |
|
N.B. De modellen met middelmatige compressie
worden voor zijspanwerk aanbevolen, maar zijn daarbij tevens alleszins
geschikt voor solo-dienst.
Natuurlijk moet voor elken bepaalden dienst de tandwielverhouding juist
zijn. Zie 'Tandwielverhoudingen'.
Levering van cylinderkoppen voor lagere compressie is mogelijk. |
terug naar Inhoudsopgave
|
350 cc |
500 cc |
750 cc |
1000 cc |
1200 cc |
1300 cc |
aantal cylinders |
één |
één |
twee |
twee |
twee |
twee |
Boring mm |
73.024 |
78.58 |
69.85 |
84.14 |
a. 87.31
b. 84.14 |
86.91 |
Cylinder inhoud cc |
345.73 |
493.28 |
739.46 |
987.9 |
a. 1209.2
b. 1205.7 |
1290.4 |
Slag mm |
82.549 |
101.6 |
96.85 |
88.9 |
a. 101.6
b. 108.7 |
108.7 |
Wielbasis |
56 1/2 " |
57 1/2 " |
57 1/2 " |
59 1/2 " |
a. 60 "
b. 59 1/2 " |
59 1/2 " |
a = model 1200 vóór
1937 b = model 1200, 1937 |
terug naar Inhoudsopgave
- Tandwielverhoudingen
1200 en 1300 cc, model 1937
|
Motor
tandwiel |
Frictie
tandwiel |
Tussenas
tandwiel |
Achter
tandwiel |
Verhouding
3e versnelling |
Verhouding
in hoogste versnelling |
|
transmissie met 4 versnellingen |
Solo 74 |
22 |
37 |
22 |
51 |
4.79 |
3.90 |
Solo 80 |
23 |
37 |
22 |
51 |
4.57 |
3.73 |
Zijspan |
20 |
37 |
22 |
51 |
5.26 |
4.28 |
transmissie met 3 versnellingen en achteruit |
Toer- en
bestel zijspan 74 |
18 |
37 |
22 |
51 |
|
4.76 |
Toer- en
bestel zijspan 80 |
19 |
37 |
22 |
51 |
|
4.51 |
Wanneer men een lagere verhouding wenst,
montere men een tandwiel met één tand minder.
Bij een machine met vier versnellingen gebruike men de derde versnelling
voor het langzaam rijden en accelereren. Kruissnelheden in hoogste
versnelling. |
terug naar Inhoudsopgave
- Tandwielverhoudingen
1000 cc
|
Motor
tandwiel |
Frictie
tandwiel |
Tussenas
tandwiel |
Achter
tandwiel |
Verhouding
3e versnelling |
Verhouding
in hoogste versnelling |
|
transmissie met 4 versnellingen |
Solo |
23
20 |
37
37 |
22
22 |
51
51 |
4.57
5.26 |
3.73
4.28 |
transmissie met 3 versnellingen en achteruit |
Zijspan |
18 |
37 |
22 |
51 |
|
4.76 |
Opmerking betreffende 4-versnellingsbak: Rijd
in derde, wanneer langzaam gereden en wanneer geaccelereerd wordt.
Kruissnelheden in hoogste versnelling. |
terug naar Inhoudsopgave
- Overige tandwielverhoudingen
|
Motor
tandwiel |
Frictie
tandwiel |
Tussenas
tandwiel |
Achter
tandwiel |
Verhouding
in hoogste versnelling |
1 cylinder 500 cc |
31 |
63 |
16 |
45 |
5.71 : 1 |
1 cylinder 350 cc |
26 |
63 |
16 |
40 |
6.06 : 1 |
750 cc solo |
33 |
59 |
16 |
41 |
4.58 : 1 |
750 cc zijspan |
29 |
59 |
16 |
41 |
5.21 : 1 |
750 cc servi-car |
26 |
63 |
16 |
37 |
5.16 : 1 |
1200 cc solo |
22 |
51 |
28 |
51 |
4.22 : 1 |
1200 cc zijspan toer |
19 |
51 |
28 |
51 |
4.89 : 1 |
1200 cc bestel - zijspan standaard |
19 |
51 |
28 |
51 |
4.89 : 1 |
1200 cc bestel - zijspan desgewenst |
17 |
51 |
28 |
51 |
5.46 : 1 |
terug naar Inhoudsopgave
- Hoe de tandwielverhouding vast te stellen
De tandwielverhouding is het aantal motoromwentelingen op één
omwenteling van het achterwiel. Zij kan worden vastgesteld door het product van
het aantal tanden op het achter- en frictietandwiel te delen door het product
van het aantal tanden van motor- en tussentandwiel.
Voorbeeld: 51x51 : 22x28 geeft een
tandwielverhouding van 4.22 : 1.
terug naar Inhoudsopgave
|
Voor (druk in pounds) |
Achter (druk in pounds) |
Zijspan (druk in pounds) |
Solo 3,30 banden |
15 |
18 |
|
Solo 4,00 banden |
18 |
20 |
|
Zijspandienst 4,00 banden |
18 |
22 |
18 |
Solo 4,50 banden |
16 |
18 |
|
Zijspandienst 4,50 banden |
18 |
20 |
18 |
De bandendruk voor solodienst opgegeven,
geldt voor een machine, onder normale omstandigheden, gebezigd met een
rijder van normaal gewicht.
De bandendruk voor zijspandienst opgegeven, geldt voor een motorrijwiel,
onder normalen omstandigheden, gebezigd met een rijder van normaal
gewicht en een gewone zijspanbelading.
De bandendruk moet worden verhoogd in verhouding tot elke verhoging in
normalen belasting.
Wanneer voortdurend met hoge snelheden wordt gereden, verdient het
aanbeveling, bovenaangegeven bandendruk met ongeveer 2 pound per band te
verhogen. |
terug naar Inhoudsopgave
Bij het aanslaan van den motor moet het versnellingshandle in
den stand Neutral staan en de frictie geheel ingeschakeld. De ontsteking moet
ten volle of bijna geheel vervroegd zijn.
De carburateur choke is geheel open, als het handle geheel naar beneden staat en
gesloten, als het handle geheel omhoog staat. Bij de 1000 cc is de stand van het
choke handle juist tegenovergesteld.
1. Starten van een kouden motor
Plaats het choke handle in geheel gesloten stand (prime). Geef 1/4 gas en
terwijl de ontstekingsschakelaar op OFF staat, wordt de starter één of
tweemaal neergetrapt., om de cylinders te doen aanzuigen. Plaats nu het choke
handle in voor 3/4 gesloten stand, wanneer het weder buitengewoon koud is, en in
voor 1/2 - 1/4 gesloten stand bij zacht weder en, terwijl de smoorklep bijna
dicht is, plaatst men den ontstekingsschakelaar op ON en slaat de motor aan,
door krachtig het startpedaal naar beneden te trappen.
WAARSCHUWING: Met het choke handle op 'prime' zal de motor niet lopen. Zodra de
motor aanslaat, opent men de smoorklep juist ver genoeg, dat de motor blijft
lopen om warm te kunnen worden of tot men voor de rit klaar is. Als de motor
warm loopt en knallen doet horen, ten gevolge van een te rijk mengsel, brengt
met het choke handle geleidelijk in benedenwaartse richting. Als de motor goed
warm is, stelt men het choke handle in open dus geheel naar beneden (bij de
1000cc geheel naar boven).
2. Aanslaan van een warmen motor (dit geldt voor een motor,
die middelmatig warm is).
Zet de choke-handle in voor 1/4 gesloten stand en trap den motor een- of
tweemaal aan, terwijl de smoorklep gesloten is. Open dan de smoorklep voor een
kwart tot een derde, plaats den ontstekingsschakelaar op ON en trap snel aan.
Spoedig nadat de motor loopt, moet het choke handle weer in geheel geopende
stand geplaatst worden. Men denke eraan, dat bij deze methode de smoorklep
gedurende het aantrappen gedeeltelijk open moet zijn, nadat de
ontstekingsschakelaar op ON geplaatst is.
3.Aanslaan van een heten motor.
Als de motor slechts kort gestopt is geweest en op ongeveer normalen rij
temperatuur is, is het niet nodig van de choke gebruik te maken. Men sluite
slechts de smoorklep, plaats de ontstekingsschakelaar op ON en trap den motor
snel aan. Bij sommige motoren gaat, in verband met den carburateur afstelling,
het aanslaan van een heten motor beter, als men het startpedaal, eenmaal heeft
neergetrapt, alvorens de ontstekingsschakelaar op ON te plaatsen. Als een hete
motor niet gemakkelijk aanslaat, dit is na twee- of driemaal aantrappen, is dit
gewoonlijk te wijten aan een rijk mengsel, en het aangewezen middel is, de
smoorklep dan geheel te openen, zodat meer lucht kan toetreden, doch dezelfde
vlug sluiten, als de motor aanslaat.
terug naar Inhoudsopgave
Dit doet men, door den ontstekingsschakelaar op OFF te plaatsen.
Moet de motor op andere wijze gestopt worden, plaats dan de
ontstekingsschakelaar onmiddellijk op OFF om te voorkomen, dat de accu ontladen
wordt door de onderbrekerpunten.
terug naar Inhoudsopgave
Rijdt met een nieuwen motor de eerste 400 km niet sneller dan 50
km per uur; de daarop volgende 400 km hoogstens 60 km en de daarna volgende 800
km niet harder dan 80 km (met zijspan 70 km). Vóór de eerste 2500 km zij
afgelegd moet niet met topsnelheid gereden worden.
Men vermijde het onnodig stationair draaien van een motor. Nadat met een nieuw
motorrijwiel 800 - 1600 km zijn gereden, moet het over het geheel grondig
nagezien en eventueel loszittende schroeven en moeren aangedraaid worden, en
vooral die, welke motor, transmissie en versnellingsbak plaat gevestigd houden,
alsook de schroeven, die de wielen aan de remtrommels bevestigen.
terug naar Inhoudsopgave
Knoei niet voortdurend aan de carburateur. Indien de motor niet
goed aanslaat of loopt, zoek dan eerst elders naar de oorzaak daarvan. Zie
vooral, of de bougies schoon zijn en gehoorlijk afgestelden of het porcelein
niet beschadigd is. Probeer nieuwe bougies.
Controleer de afstelling der klepstoters. Overtuig U ervan, dat de compressie in
beide cylinders goed is. Kijk of gas- en ontstekingskabels goed afgesteld zijn.
Laat carburateur afstellingen bij voorkeur door een H-D agent verrichten.
Afstellen carburateur (start instructies, zie 'Aanslaan v.d.
motor).
Als een carburateur eenmaal goed afgesteld is, vereist zij weinig of geen
bijstelling. Hoogstens kan het nodig zijn de naalden niet meer dan een of twee
tandjes rijker of armer te stellen ter verbetering van het mengsel bij
verandering in weersgesteldheid.
Men draait beide naalden naar rechts, om het mengsel bij de snelheden, waarvoor
zij dienen, armer te maken. Draait men ze naar links, dan maakt men het mengsel
rijker. Beide naalden worden, in welken stand men ze ook plaatst, vastgehouden
door een veer en plunger, welke valt in inkepingen in de stelschroef van de
naald. Een geheel ontstelde carburateur wordt als volgt bijgesteld.
Draai zowel de naald voor hoge, als die voor lage snelheden geheel in (naar
rechts). Draai dan de naald voor lage snelheden ongeveer twee slagen terug (naar
links) en die voor hoge snelheden ongeveer 1 3/4 slag.Bij dezen stand der
naalden start de motor, doch het mengsel zal waarschijnlijk te rijk zijn.
Sla den motor aan en nadat de choke handle in den stand open is geplaatst en de
motor normaal warm is, wordt de afstelling van beide naalden geregeld.
Stel eerst af voor lage snelheden. Draai de naald voor lage snelheden met een
tandje tegelijk in (naar rechts) tot het mengsel zo arm wordt, dat de motor gaat
overslaan en neiging vertoont, te stoppen; draai de naald daarna 5 - 10 tandjes
terug of zover, dat de motor regelmatig draait bij gesloten smoorklep en
vervroegde ontsteking. Daarna wordt de smoorklep afstelschroef zodanig gedraaid,
dat de motor bij gesloten smoorklep behoorlijk stationair loopt. Draait men deze
schroef naar rechts, dan gaat de motor sneller stationair lopen, naar links
langzamer. Laat een motor niet zo langzaam als mogelijk is stationair lopen;
moeilijk afslaan zal van een zodanige afstelling het gevolg zijn. Alvorens deze
afstelling te verrichten dient men er zich van te vergewissen, dat de smoorklep
door middel van het gashandle werkelijk geheel gesloten kan worden.
Voor de afstelling voor hoge snelheden wordt het motorrijwiel op den weg
gebracht. Rijd met verschillende snelheden tussen 30 km per uur en vol gas. Geef
volle voorontsteking. Indien de afstelling te arm is, zal de motor knallen doen
horen en overslaan bij gas geven, om vanaf een lage snelheid te accelereren. Bij
te rijke afstelling is de motor lui en slaat over bij middelmatige en hoge
snelheden. Men kan beter een weinig te rijk, dan te arm afstellen, omdat een arm
mengsel oververhitting veroorzaakt. De beste prestatie verkrijgt men gewoonlijk,
wanneer de naald voor hoge snelheden ongeveer 1 1/2 slag openstaat.
terug naar Inhoudsopgave
1. Aanslaan van een kouden motor.
Zet den knop van den naald voor lage snelheden omhoog en plaats ze in den
hoogsten stand. Bij normaal weder zet men daarna den ontstekingsschakelaar op ON
en slaat den motor aan, door het startpedaal krachtig naar beneden te trappen.
Bij koud weder moet, behalve het lichten van den naald het choke handletje in
gesloten (binnenwaartsen) stand geplaatst worden en, alvorens den
ontstekingsschakelaar op ON te zetten, het startpedaal een paar maal naar
beneden getrapt worden, om de cylinder te doen aanzuigen. Zet daarna het
chokehandletje in half geopenden stand, zet de schakelaar op ON en sla de motor
aan.
Waarschuwing: De motor loopt niet, wanneer het chokehandletje in gesloten (binnenwaartsen)
stand staat.
2. Zodra de motor aanslaat, moet juist zoveel gas gegeven
worden, dat de motor blijft lopen en aldus warm wordt of, tot men gereed is, de
machine in beweging te brengen.
Kort na het starten, al naar gelang van de weersgesteldheid, brengt men den knop
der naald in normalen (laagsten) stand en, indien de choke voor het starten
gebruikt werd, moet het choke handletje in open (buitenwaartsen) stand geplaatst
worden.
Nadat men ongeveer 1-3 km gereden heeft, naar gelang van de weersgesteldheid
moet de knop van den naald in normalen (laagsten) stand worden teruggebracht.
3. Starten van een warmen motor.
De choke moet niet gebruikt worden, terwijl het gewoonlijk ook niet nodig is,
den knop van den naald omhoog te zetten. Gewoonlijk kan een warmen motor
gemakkelijk worden aangeslagen, door eenvoudig de smoorklep te sluiten, den
ontstekingsschakeaar op ON te plaatsen en het startpedaal vlug naar beneden te
trappen.
terug naar Inhoudsopgave
Gewen U er aan, bij het rijden met hoge snelheden, af en toe het
gas voor een moment af te sluiten. Hierdoor is betere smering van zuigers en
cylinders verzekerd en wordt de koeling bevorderd. Bij koud weder rijde men
langzaam, tot de motor goed warm is, dit, ter voorkoming van mogelijke schade
aan zuigers, zuigerveren en andere onderdelen, voordat de olie voldoende warm is
om vrij te kunnen circuleren.
Aan een motor, die, met zijspan uitgerust, langdurig met hoge snelheden moet
rijden, moet grotere dan normale zorg besteed worden, om oververhitting en
mogelijke schade als gevolg hiervan te voorkomen. Laat zulk een motor regelmatig
controleren en zorg, dat de kleppen goed gesteld zijn en de compressie in orde
is.
De carburateur moet eerder een weinig te rijk, dan te arm afgesteld zijn,
terwijl vaak de bougies gecontroleerd moeten worden. Dit geldt vooral van een
motorrijwiel voorzien van een windscherm op het stuur.
Laat een motor niet onnodig stationair lopen.
terug naar Inhoudsopgave
De mechanische oliepomp is steeds in werking, wanneer de motor
draait. Zij wordt gereguleerd door de smoorklep en voorziet den motor bij
normalen dienst van de juiste hoeveelheid olie voor elken snelheid. Zie: Gebruik
van de hand-oliepomp. De pomp vraagt geen zorg van den berijder. Alleen
overtuige men zich er van tijd tot tijd, of de pompkabel goed verbonden en
afgesteld is.
Er is geen afsluiting tussen het reservoir en de pomp; indien men er dus maar
voor zorgt, dat het reservoir met olie gevuld blijft, er geen vuil in het
reservoir komt en dat de olieleiding zou kunnen verastoppen, dan zal de motor
steeds goed gesmeerd worden.
Behalve dat zij de motor de juiste hoeveelheid olie verschaft, verstrekt de
mechanische pomp door middel van een secundaire uitlaat en leiding de olie, die
nodig is voor de smering van den voorketting. Deze olieleiding komt uit in de
pijp voor den drukopheffer en de olie door deze pijp op den ketting geblazen
wordt.
De oliepomp is aan de fabriek zorgvuldig afgesteld voor normale smering en
bijstelling zal waarschijnlijk niet nodig blijken. Als dit niettemin
noodzakelijk mocht blijken, gelden de volgende aanwijzingen.
1-Cylinder model.
De pomp is verstelbaar voor vergroting of vermindering van den olietoevoer
door het losdraaien van schroeven 3 en het verschuiven van stelplaatje 2, als
aangegeven (Afb. 8).
2-Cylinder model.
Lage en middelmatige snelheden (Afb. 9).
Schroef 2 met een aantal ringen onder den kop. Voor meer olie dunne ringen
toevoegen (dikte 0.002"); voor minder ringetjes wegnemen. Slechts een of
twee ringetjes tegelijk bijvoegen of wegnemen. Geen dikke ringen wegnemen, daar
dit, in verband met de veiligheid van te grote invloed op de afstelling
is.
Op de pomp van de 1200 cc machine bevindt zich bij de ringen onder de kop van
schroef 2 één koperen ring van 0.015" dikte. Deze moet worden verwijderd,
als de machine voortdurend met zijspan gebruikt wordt.
Hoge snelheden.
Stelplaat 3. Draai de klemmoer los en verschuif de plaat volgens het daarop
voorkomende merkteken. Verstel de plaat nooit meer dan 1/16" per keer. De
oorspronkelijke fabrieksinstelling wordt aangegeven door een merk in het
pomplichaam.
Voorketting smering. Schroef 4 met een aantal ringen onder de kop. Voeg dunne
ringetjes bij voor meer olie; verwijder dunne ringen voor minder olie. Slechts 1
of 2 ringetjes tegelijk bijvoegen of wegnemen.

terug naar Inhoudsopgave
Wanneer een machine op normalen wijze gebruikt wordt, is het
slechts nodig, de handpomp te gebruiken voor het doorspoelen van de carter en
het, na aftappen, inpompen van een hoeveelheid versen olie. De handpomp behoeft
niet direct gebruikt te worden, wanneer met flinke snelheid gereden wordt;
alleen wanneer langen tijd met groten snelheid gereden wordt, kan het geen
kwaad, bij wijze van veiligheidsmaatregel op elke 3 km rijden ongeveer een half
pompje bij te smeren.
terug naar Inhoudsopgave
Teneinde de maximum krachtsontwikkeling en best mogelijke
prestatie van een motor te verkrijgen, houde men de klepstoters goed afgesteld.
Zij moeten worden afgesteld na het schuren der kleppen en moeten worden nagezien
en zo nodig bijgesteld, telkens nadat daarna 1500 - 2500 km zijn afgelegd. De
motor moet koud zijn.
Men overtuige zich er eerst van, dat de bij te stellen stoter in
zij laagsten stand is; men verkrijgt dit, door den motor vooruit te
draaien, tot dezelfde stoter in den anderen cylinder in zijn hoogsten positie is
(klep geheel open). De inlaatkleppen zijn die, welke zich het dichtst bij den
carburateur bevinden.
Stel de stoters zodanig, dat er een speling is van 0.004" - 0.005"
tussen de inlaatklepstelen en de stoters, en een speling van 0.007" -
0.008" tussen de uitlaatklepstelen en de stoters. Voor het meten dezer
spelingen moet een nauwkeurige diktemeter worden gebezigd. Is deze niet bij de
hand, dan gebruike men de dikte van één vel gewoon schrijfpapier, om de
speling van den inlaat stoter te meten en de dikte van twee van deze vellen, om
de speling van den uitlaatstoter te meten. Vóór het weder aanbrengen van de
klepveer deksels inspectere men de papieren pakking tussen elk der deksels en de
stoterbus. Is deze gebroken of beschadigd, dan moet een nieuwe pakking worden
gemonteerd, om olie lekkage te voorkomen.
terug naar Inhoudsopgave
1. Merkteken voor de op-tijd-stelling op het vliegwiel. Zie de
beschrijving van de linkerzijde.
2. Contra schroeven van de verstelbare contactpunten.
Draai dezen schroeven los, om den afstand tussen de contactpunten te
regelen.
3. Ruimte tussen de contactpunten.
De volle afstand (fiber van den onderbreker hefboom op hoogste punt van den nok)
moet zijn 0.022". Onjuiste afstelling beïnvloedt den tijd der ontsteking.
4. Merkteken op onderbrekernok (correspondeert met fiber van
onderbreker hefboom) en merktekens op onderbrekerkop, welke de oorspronkelijke
fabrieksafstelling aangeven.
Wanneer de op-tijd-stelling van de ontsteking geregeld is door het openen van de
distributiecarter, of het losmaken en uitlichten van den onderbreker,
zodat de tandwielen niet meer in de juiste aangrijping staan, kan de
op-tijd-stelling weder geregeld worden (distributietandwielen en deksel
gemonteerd), door het merkteken op het vliegwiel en deze merktekens te volgen.
Bij contrôle der op-tijd-stelling moet hefboom (8) in binnenwaartsen
(vervroegden) stand staan.
5. Onderbrekernok.
De smallen nok stelt de voorcylinder op tijd, de brede nok de achtercylinder.
6. Condensator.
7. Stelbandschroef. Na het losdraaien van deze schroef en
daardoor losmaken van den stelband, kan de onderbreker kop verschoven worden, om
de op-tijd-stelling bij te regelen, of voor definitieve afstelling bij weder
op-tijd-stelling als de tandwielen gedemonteerd zijn geweest.
8. Voor- en na-ontsteking.
Binnenwaartsen stand is voor-ontsteking. Om den onderbreker vrij te maken, zodat
hij kan worden uitgenomen, of zover omhoog te brengen, dat het tandwiel
niet meer in aangrijping staat, waardoor de onderbrekernok in de juisten stand
voor het weder op-tijd-stellen kan worden gedraaid, maakt men de uiteinden van
den houder van het deksel los, licht den onderbrekerkop van diens basis en
draait de twee schroeven uit, die de grondplaat aan het distributiehuis-deksel
bevestigd houden. Laat Uw handelaar eens of tweemaal per jaar de
op-tijd-stelling van den onderbreker bijstellen, met het oog op slijtage aan den
onderbreker en distributietandwielen, welke de op-tijd-stelling in enige mate
zou kunnen hebben ontregeld.
terug naar Inhoudsopgave
1. Merkteken op het vliegwiel, dat precies in het midden
van het inspectiegat voor de op-tijd-stelling in het linker carter verschijnt.
2. Tandwiel van de onderdruk-aandrijfas (worm).
Tandwiel en as grijpen middels klauwen in elkaar. Een oliering en een veer
worden achter het tandwiel gemonteerd. De veer drukt het wormwiel naar buiten,
vast tegen het tandwiel aan. In één zijde van het wormwiel met de gemerkte
zijde buitenwaarts (tegen het tandwiel aan).
3. Stel en houd het krukas tandwiel met de buitenzijde precies
7/16" (bij de 750 cc 5/16") van het distributiehuis verbindingsvlak,
daar dit de rijpositie is van het tandwiel, als het distributiehuisdeksel op
zijn plaats zit.
4. Afstellingsgat in de onderdruk-as, correspondeert in het
midden der gleuf in de onderdruk-bus.
Het bovenstaande kort samengevat: Wormwiel 2 moet zodanig grijpen in het
tandwiel van de onderdruk-as, dat, wanneer het merkteken op het vliegwiel in het
midden van het inspectiegat is en het krukastandwiel 7/16" (bij de 750 cc
5/16") van het verbindingsvlak gemonteerd is, het afstellingsgat 4 in de
onderdruk-as correspondeert als aangegeven.
Waarschuwing. De onderdruk-as is een deel van de zuiverings oliepomp,
welke zich onder het distributie carter bevindt, en drijft deze aan. Moet nu de
zuiveringspomp uitgenomen worden, dan komt de onderdruk-as met deze naar buiten.
Deze demontage vereist niet het afnemen van het distributiehuisdeksel, maar men
dient er aan te denken, dat bij her-montage met op tijd gestelde onderdruk-as
het nodig is, het distributiehuisdeksel af te nemen en volgens bovenstaande
instructies te werk te gaan. De onderdruk moet goed op tijd gesteld zijn,
daar het de contrôleklep van het olie circulatiesysteem is.
Wanneer de oorspronkelijke afstelling ontregeld moet worden, verdient het
aanbeveling, het weder op-tijd stellen te doen verrichten of controleren door
den H-D agent.
Distributietandwielen met hun merktekens op de juiste wijze
correspondeerend (N.B. eerst moet de carter-onderdruk op tijd gesteld
worden).
5. Krukas tandwiel. Tandwiel en as zijn verbonden met een
getande koppeling en het tandwiel glijdt op de as.
6. Onderdruk tandwiel; drijft ook de zuiverings oliepomp aan.
7. Achter uitlaat nokkenwiel; ook de aandrijving van de olie
voedingspomp.
8. Achter inlaat nokkenwiel; drijft ook de onderbreker aan.
9. Voor inlaat nokkenwiel.
10. Voor uitlaat nokkenwiel.
11. Tussen tandwiel (niet gemerkt).
12. Dynamo tandwiel met onderdruk uitlaat olie separatiering
(niet gemerkt).
13. Oliezeef.
Een dunne stalen drukring is gemonteerd achter het achter
uitlaat- en inlaatnokkenwiel en aan beiden zijden van het voor uitlaat en
inlaatnokkenwiel. Bij de andere tandwielen zijn deze drukringen niet nodig.
Wanneer het distributiehuisdeksel wordt afgenomen, verdient het aanbeveling den
onderbreker daarvan te verwijderen, evenals de olie voedingspomp, alvorens het
te herplaatsen. De onderbreker moet in elk geval weder op tijd gesteld worden en
het weder monteren der pomp nadat het deksel weder gemonteerd is, maakt het
gemakkelijker de aandrijfklauwen van de pomp op het uiteinde der nokkenas in
lijn te brengen met en te doen grijpen in de gleuf van den pomp rotor. Forceer
de oliepomp niet, zij wordt gemakkelijker aangebracht, als de aandrijving in
lijn is.
terug naar Inhoudsopgave
1. Stooterstang.
2. Stoter stelschroef, waarmee de bijstelling wordt
verricht, nadat men moer (3) een weinig losgedraaid heeft.
3. Contramoer van de stoter stelschroef.
4. Stoter.
5. Luchtinlaat carburateur met schroeven en houders van het
stoter stang deksel.
De noodzakelijkheid te zorgen voor de afstelling der stoters, kondigt zich aan
door buitensporig tikken en lawaai en te grote spelingen in de tuimelaararmen,
of met andere woorden te veel ruimte tussen de kleptuimelaar armen en de
uiteinden der klepstelen. Telkens na ongeveer 1500 tot 2500 km moet bijstelling
vericht worden en in normalen gevallen zal er niet meer aan gedaan behoeven te
worden. De motor moet koud zijn.
Om de stoters van hun bedekking te ontdoen, drukt men op de uitzetbuis van het
stoterstang deksel en verwijdert den houder bovenaan. De buis verschuift er dan
in. Als elk der stoters bijgesteld is, overtuigt men zich er van, dat hij in
zijn laagsten stand staat (klep geheel open).
Een stoter is op de juiste wijze afgesteld, als de stoterstang weinig of geen
merkbare speling heeft en de stoterstang met den vinger geheel rondgedraaid kan
worden, zonder enige stroefheid.
terug naar Inhoudsopgave
1. Uiteinde der tuimelaar as, waarin zichtbaar de groef waarmede
de afstelling is gemerkt en welke als gids dient bij de afstelling.
2. Pons center in het tuimelaar huis, welke de oorspronkelijke
afstelling der groef in het tuimelaar as aangeeft.
3. Olieleiding nippels.
4. Lucht nippel; kap te verwijderen voor toepassing van
luchtdruk.
De tuimelaar-arm-lagers worden onder druk gesmeerd via gangen, geboord in de
aluminium huizen en de tuimelaar-arm-assen. De klepstelen worden gesmeerd door
groeven in de tuimelaar-armen. De hoeveelheid olie, die naar de klepstelen wordt
gevoerd, wordt geregeld door het draaien der tuimelaar-armen als in Afb. 15
aangegeven. Het surplus aan olie loopt in de klepveer deksels en wordt in den
motor teruggezogen door oliebuizen tussen de veerdeksels en de achterkanten der
aluminiumbuizen. De olie uit de nippels der retourbuis komende, smeert de
boveneinden der stoterstangen.
Als de smering te arm is gesteld en deze drooglopen, wordt dit aangeduid door
mindere geruisloosheid en wellicht piepen der kleppen.
Bij een goede smeerregeling is er normaal een weinig overtollige olie
rondom elk veerdeksel. Is deze olieverspilling te groot, dan wijst dit er op,
dat, hetzij de smeerregeling te rijk is gesteld of de retourleiding van het
veerdeksel verstopt en meer dan normale hoeveelheid olie zich in het deksel
ophoopt, er uit spat.
Een lichte verstopping in de retourleiding kan worden opgeheven, door via nippel
(4) luchtdruk toe te passen. Een vast verstopte retourleiding kan losmaken
daarvan en rechtstreekse toepassing van luchtdruk op die leiding vereisen, of
misschien moet deze leiding opengemaakt worden door er een dunnen draad doorheen
te halen. Het verdient aanbeveling, op regelmatige tijden door nippel (4)
luchtdruk toe te passen om de leidingen zuiver te houden; dit is beter dan te
wachten tot een buis werkelijk is verstopt.
Wanneer een tuimelaar-as bijstelling behoeft, moet zij slechts een weinig
tegelijk gedraaid worden en telkens de resultaten worden gecontroleerd. Het
beste is, een H-D agent deze bijstelling op te dragen, daar deze meer ervaring
in deze werkzaamheden heeft. Wanneer de inlaat-tuimelaar-assen bijgesteld moeten
worden, waardoor de moeren van de tuimelaar-as kunnen worden uitgedraaid en het
speciale gereedschap voor de bijstelling kan gebruikt worden.
Daar het surplus aan olie van de kopkleppen in de motorbasis teruggezogen
wordt, via het stoterstang deksel, door het cartervacuum, is het van het
grootste belang, dat de stoterstang deksels goed afsluiten, om het maximum
aan zuigkracht te handhaven en te grote olielekkage te vermijden. De afsluiting
van elk der stoterstang deksels wordt verzekerd door drie kurken ringen, een aan
elk uiteinde en een onder de expander sleeve. Deze kurken ringen moeten
vernieuwd worden, wanneer er meer dan geringe olielekkage optreedt
De afsluiting der tuimelaar-armen achterin de aluminium buis laat normaal een
geringe olie lekkage toe, wanneer de motor na een rit stilstaat. Bij te grote
lekkage moeten de olieringen vernieuwd worden. Men late ook dit werk aan den
vakman over, daar de complete tuimelaars uit den cylinderkop gedemonteerd
worden.
terug naar Inhoudsopgave
1. Verstelbare contra-schroeven van de contactpunte..
Deze schroeven losdraaien, wanneer de afstand tussen de punten wordt bijgesteld.
2. Afstand tussen de contactpunten.
Geheel geopend (fiber onderbrekerhefboom op het hoogste punt van den nok) is de
afstand 0.022". Een onjuiste afstand beïnvloedt den ontstekingstijd.
3. Merkteken op onderbrekernok, correspondeert met fiber van
onderbrekerhefboom en merktekens op onderbrekerkop, die de oorspronkelijke
fabrieksafstelling aangeven.
Als de op-tijd-stelling ontsteld is door het openen van het distributiehuis of
het losmaken en uitlichten van den onderbreker, zodat de tandwielen niet meer in
de aangrijping staan, kan de ontsteking weder worden afgesteld (met gemonteerde
distributietandwielen en deksel), door het vliegwielmerkteken (zie beschrijving
linkerzijde no. 13) en deze merktekens te volgen. Hefboom (8) moet bij contrôle
van de op-tijd-stelling en den stand voor voorontsteking (naar voren) staan.
4. Onderbrekernok.
Smalle nok regelt de op-tijd-stelling van den vóór-cylinder, brede nok die van
den achter-cylinder.
5. Condensator.
6. Schroeven (twee stuks) welke den onderbreker in het carter
vasthouden.
Als deze schroeven verwijderd worden, dat het aandrijftandwiel daarvan (worm)
niet meer in aangrijping staat, kan de onderbreker zover uitgelicht worden. Om
de onderbreker geheel uit te lichten, zonder den voor-cylinder te demonteren, is
het nodig de einden van het dekselhouder los te maken en den onderbrekerkop van
zijn basis te verwijderen.
7. Stelbandschroef.
Na losdraaien van deze schroef en daardoor losmaken van den stelband, kan de
onderbrekerkop verschoven worden, om de op-tijd-stelling bij te regelen, of ter
verkrijging van de eindafstelling bij op-tijd-stelling, nadat de tandwielen
gedemonteerd zijn geweest.
8. Hefboom voor vóór- en na- ontsteking.
Bij voorontsteking staat dezen in voorwaartsen stand. Laat Uw handelaar eens of
tweemaal per jaar de op-tijd-stelling van de ontsteking controleren en, indien
nodig, de afstelling van de onderbreker bijstellen, ter ondervanging van
mogelijke slijtage aan de tandwielen, waardoor de ontstekingsregeling in enige
mate gewijzigd zou kunne worden.
terug naar Inhoudsopgave
1. Krukastandwiel en korte as met aandrijfworm oliepomp
(correspondeert met uiteinde vliegwielas met geleider, tongetje en groef; er
achter bevindt zich een dunne koperen ring; is als geheel uitneembaar.
2. Nokkentandwiel; achter dit tandwiel zit een stalen opvulring.
3. Onderdruk tandwiel.
4. Aandrijftandwiel onderbreker; achter dit tandwiel zit een
stalen opvulring.
5. Tussentandwiel (geen merkteken); achter dit tandwiel zit een
stalen opvulring.
6. Dynamo aandrijftanwiel (geen merkteken).
7. Aandrijftandwiel oliepomp (geen merkteken); op uiteinde
pompas met spie en verende ring.
terug naar Inhoudsopgave
Wil men dat de motor de grootst mogelijke kracht en snelheid
ontwikkelt, dan houde men de klepstoters zuiver afgesteld. Zij moeten worden
afgesteld na het schuren der kleppen en moeten daarna worden nagezien, zo nodig
bijgesteld, telkens na 1500 km rijden.
Wat vooral bij de afstelling der stoters in acht moet worden genomen, is het
volgende: De motor moet koud zijn. De kleplichter hefboom bij het 1
cylinder model moet in bovenwaartsen stand staan (zie Afb. 7). Om er zeker van
te zijn, dat een klep geheel gesloten is en de stoter op zijn laagsten stand
staat, wanneer de ruimte wordt afgesteld, draait men bij een 2 cylinder motor
den motor, tot de overeenkomstige klep in den anderen cylinder geheel open is.
Een 1 cylinder motor draait men, tot de andere klep ten volle open is.
Vóór herplaatsing der klepdeksels inspecteert men de papieren pakking tussen
het deksel en de stoterbus. Is deze gebroken of beschadigd, dan moet een nieuwe
worden gemonteerd, ter voorkoming van olie lekkage.
De Afstelling.
De inlaatkleppen zijn die, welke het dichtst bij den carburateur bevinden. Stel
de stoters zodanig, dat er0.004 tot 0.005" speling is tussen de
inlaatklepstelen en stoters en een speling van 0.006 tot 0.007" tussen de
uitlaatklepstelen en stoters. Voor het opmeten der speling moet een goede
diktemeter worden gebezigd. Bij ontstentenis hiervan kan men met een enkel vel
schrijfpapier de speling der inlaatklepstoters, en met een dubbel vel die van de
uitlaatklepstoters meten.
Voor afstelling van een stoter draait men moer (2) (Afb. 10) een weinig los;
daarna draait men stelschroef 1 in of uit, al naar gelang nidig is om een
zuivere afstelling te verkrijgen. Wanneer de afstelling gereed is, contramoer
(2) stevig aandraaien.
Bij en 1 cylinder machine is het nodig, tijdens de afstelling het stoterlichaam
met een sleutel vast te houden.
terug naar Inhoudsopgave
De kleppen worden geopend en gesloten op het juiste moment voor
elke klep en de ontsteking is zodanig gesteld, dat zij op het juiste ogenblik de
vonk voortbrengt. Dit geschiedt door middel van een serie tandwielen (Afb. 18 en
20) in het distributiecarter. Alle distributietandwielen zijn gemerkt zodat zij,
na gedemonteerd te zijn geweest, weder op de juiste wijze kunnen worden
herplaatst. De motor is op tijd gesteld en hierin komt geen verandering, tenzij
een der tandwielen weggenomen of van stand veranderd is. Dit geldt ook van de
ontsteking, als maar de onderbreker met huis compleet, zonder dat deze uit
elkaar genomen is, wordt gedemonteerd en herplaatst. Zie 'op tijd stellen der
ontsteking' (dit laatste geldt alleen de 2 cylinder modellen).
Voor het weder op tijd stellen van een motor ga men als volgt te werk:
Om bij een 1 cylinder motor bij de distributietandwielen te kunnen komen, moet
de oliepompkabel losgemaakt en de olieleiding, carburateur, de drukopheffer en
het deksel van het distributiecarter gedemonteerd worden.
Bij een 2 cylinder motor verwijdert men de rechter voetplank, het
oliepompdeksel, de voorste uitlaatbuis; men maakt de ontstekings- en
oliepompkabel los; voorts demonteert men de olieleiding, de buis van de
drukopheffer, den completen onderbreker en het distributiehuisdeksel. De
instructies voor het op tijd stellen van kleppen en ontsteking luiden als volgt.
terug naar Inhoudsopgave
- Op tijd stellen der kleppen bij een 1 cylinder
model.
Inlaat nokkentandwiel (4) , hetwelk een dubbel tandwiel is, is
op drie plaatsen, 3, 6 en 7, gemerkt. Bij montage der tandwielen in het
distributiecarter moet één van de merktekens op tandwiel (4) corresponderen
met het merk op hoofdastandwiel (5), een ander met het merkteken op
uitlaatnokkenwiel (8) en het derde moet staan tegenover tussentandwiel (2). De
kleppen zijn goed op tijd gesteld.
De andere tandwielen (1) en (2), die niet gemerkt zijn, worden gemonteerd
volgens de instructies onder 'op tijd stellen der ontsteking'.
terug naar Inhoudsopgave
- Op
tijd stellen der ontsteking bij een 1 cylinder model.
Dynamo tandwiel (1) en tussentandwiel 2 zijn niet gemerkt; regel
daarom de ontsteking af als volgt.
Monteer de tandwielen (5), (4), (8) in het distributiecarter zodanig, dat hun
merktekens corresponderen als hierboven beschreven en afgebeeld. Plaats dynamo
tandwiel (1) op anker en as. Dit tandwiel wordt door middel van een spie op de
ankeras bevestigd en is voorzien van drie spiebanen, zodat het kan worden
aangebracht in een stand, die nauwkeurige afstelling mogelijk maakt. Druk de
spie voorlopig in één der spiebanen. Draai de anker asmoer (linksen draad) een
weinig aan. Houd nu een platte liniaal of soortgelijk instrument vlak tegen de
platte zijde van onderbrekernok (2) en draai de dynamo rond, totdat de liniaal
correspondeert met merk 1, aangebracht in bovensten rond van het onderbrekerhuis
(Afb. 19). Houd de dynamo in dezen stand en na onderzocht te hebben of de merken
op hoofdas en nokkentandwielen nog corresponderen als hierboven uiteengezet,
wordt tussentandwiel (2) in het carter gemonteerd. Beweeg noch het dynamo- noch
het nokkentandwiel, opdat tandwiel (2) er tussen kan geschoven worden.
Komt de steek der tanden overeen, dan is de afstelling voltooid; gelukt het bij
de eerste poging nog niet, zodat de tanden nog niet goed in elkaar grijpen, dan
verandert men de positie van de dynamo tandwiel (1) op de ankeras, door het
tandwiel te verwijderen en het zodanig te draaien, dat een der andere twee
spiebanen correspondeert met de spie in de as. Verricht daarna de afstelling in
haar geheel nog eens opnieuw. Het kan nodig zijn, het dynamo tandwiel nog eens
te verwijderen en in zijn derden stand te brengen, alvorens tandwiel (2) goed
past.
Nadat de afstelling verricht is, wordt de ankeras moer stevig aangedraaid en het
distributiehuisdeksel weder aangebracht.
terug naar Inhoudsopgave
- Op tijd stellen der kleppen bij een 2 cylinder model.
Het achterste inlaatnokkenwiel (2) (Afb. 20) is op drie plaatsen
gemerkt, 7-8-10. Het voorste inlaat nokkenwiel (3) is op twee plaatsen gemerkt,
10-11. De andere twee gemerkte tandwielen hebben slechts elk 1 merkteken.
Tandwielen (5) en (6) zijn helemaal niet gemerkt,n omdat zij op de afstelling
geen invloed hebben. Men denke eraan, dat sommige merktekens op of tussen de
tandwielen staan, terwijl andere zich bevinden op de naven. Monteer de
tandwielen zoals op de afbeelding aangegeven. De kleppen staan dan goed op tijd
gesteld.n Na er op gelet te hebben, dat de fiberringen op hun plaats zitten op
de assen van de tandwielen (1), (2), (3), kan men het distributiedeksel weder
aanbrengen.
terug naar Inhoudsopgave
- Op
tijd stellen der ontsteking bij een 2 cylinder model.
Wanneer de kleppen van een 2 cylinder machine op tijd worden
gesteld volgens de tekens op de tandwielen, wordt automatisch ook de ontsteking
op tijd gesteld, mits de twee klemschroeven van den onderbreker niet losgedraaid
zijn, waardoor de onderbreker ten opzichte van de voor- en na-ontstekingsplaat
van stand kan veranderen. Zolang deze schroeven niet losgedraaid zijn, kan het
onderbrekerhuis verwijderd en weder op zijn plaats gebracht worden, zonder dat
er verandering komt in de oorspronkelijke afstelling.
Wanneer het te eniger tijd nodig mocht blijken, het onderbrekerhuis en de plaat
uit elkaar te nemen, maak dan, indien dit niet reeds aanwezig is, met een
vijltje een merkteken op den kant, om de oorspronkelijke afstelling aan te
geven. Dit is de eenvoudigste manier, om de oorspronkelijke afstelling te
behouden. Een andere meer nauwkeurige methode om de ontsteking te controleren en
weder op tijd te stellen, vindt U in het volgende hoofdstuk uiteengezet. 
terug naar Inhoudsopgave
- Op tijd stellen der ontsteking, zonder gebruik te maken
van het merkteken op den onderbreker (1200 cc model)
Op Afb. 21 ziet men de stop uit het afstellingsgat verwijderd.
Pijltjes geven de juiste positie aan van het merk op het vliegwiel voor de
verschillende wijzen van afstelling: Model VD 5/16" , Model VLD 3/8 ".
Demonteer de bougies, opdat de motor vrij kan draaien. Nadat het stofdeksel van
de oliepomp en het onderbrekerdeksel verwijderd zijn, stelt men den afstand der
punten af op 0.022". Bij de optijdstelling van de ontsteking is het van het
grootste belang, dat de afstand der punten nauwkeurig afgesteld is. Draai nu den
motor tegen de richting van de wijzers der klok in (de richting, in welke
de motor draait) om den voorsten cylinder in den compressieslag te krijgen.
Blijf langzaam doordraaien totdat het merk in het vliegwiel door het gat
zichtbaar wordt. Als de motor in dezen stand gedraaid is, moet het smalle einde
van de onderbrekernok op het punt zijn, de punten te openen. Denk er aan, dat
het merk op het vliegwiel alleen op den voorcylinder betrekking heeft en deze
met het smalle einde van de onderbrekernok op tijd moet werken.
Indien men vaststelt, dat bij volle voorontsteking de onderbrekerpunten juist
beginnen te openen, als het teken op het vliegwiel in de juiste positie voor het
type motor, dat afgesteld wordt, wordt gedraaid, is de op tijd stelling juist.
Is dit niet het geval, dan is de afstelling niet goed of althans niet
nauwkeurig. De stand van het vliegwielteken, waarin de punten juist beginnen te
openen, kan nauwkeurig gevonden worden door den ontstekingsschakelaar op ON te
plaatsen. Als de punten openen, gaat de wijzer van den ampèremeter van ontladen
naar 0.
Om een afstelling, die slechts weinig veranderd is, weder in orde te brengen,
verstelt men eenvoudig de stopschroef in het distributiehuisdeksel, tegen welke
de onderbreker komt bij volle voorontsteking. Het naar links draaien van deze
schroef verlaat de ontsteking,naar rechts draaiend, vervroegt men de ontsteking.
Wanneer de afstelling zodanig ontsteld is, dat bijstelling door middel van
bovengenoemde schroef niet mogelijk is, draait men eerst de klemschroeven los en
stelt den onderbreker zo nauwkeurig mogelijk bij; daarna brengt men de
afstelling verder in orde door middel van de stopschroef. Draai de schroeven van
den onderbreker en de contramoer van de stopschroef stevig aan.
terug naar Inhoudsopgave
- Op tijd stellen der ontsteking, zonder gebruik te maken
van het merkteken op den onderbreker (750 cc model)
Demonteer de bougies, opdat de motor vrij kan draaien. Nadat het
stofdeksel van de oliepomp en het onderbrekerdeksel verwijderd zijn, stelt men
den afstand der punten af op 0.022". Bij op tijd stelling van de ontsteking
is het van het grootste belang, dat de afstand der punten nauwkeurig afgesteld
is.
Verwijder nu de stop uit het afstellingsgat vooraan de linker carterhelft, juist
onder het motornummer. Draai nu den motor tegen de wijzers van de klok in (de
richting, in welke de motor draait), om den voorsten cylinder inde
compressieslag te krijgen. Blijf langzaam doordraaien, totdat het merk in het
vliegwiel door het gat zichtbaar wordt. Als de motor in dezen stand gedraaid is,
moet het smalle einde van den onderbrekernok op het punt zijn, de punten te
openen. Denk er aan, dat het merk op het vliegwiel alleen op den voorcylinder
betrekking heeft en deze met het smalle einde van de onderbrekernok op tijd moet
werken.
Indien men vaststelt, dat bij volle voorontsteking de onderbrekerpunten juist
beginnen te openen, als het teken op het vliegwiel ongeveer naar het midden van
het inspectiegat gedraaid wordt, is de op tijd stelling juist. Is dit niet het
geval, dan is de afstelling niet juist, of althans niet nauwkeurig. De stand van
het vliegwielteken, waarin de punten juist beginnen te openen, kan nauwkeurig
gevonden worden door den ontstekingsschakelaar op ON te plaatsen. Als de punten
openen, gaat de wijzer van den ampèremeter van ontladen naar 0.
Om een tijdafstelling weder te regelen, maakt men de klemschroeven los en stelt
den onderbreker naar gelang nodig bij.
terug naar Inhoudsopgave
Elke week moet de afstelling der kettingen worden nagezien en zo
nodig bijstelling verricht worden. Contrôle van de afstelling van de
voorketting is mogelijk door een daarvoor aanwezig gat in de kettingkast. Men
lette er op, dat de kettingen niet te slap worden en daardoor de kettingkast
raken, daar hierdoor de machine bij langzaam rijden zal stoten en de kettingen
en tandwielen abnormaal slijten. De achterketting vraagt meer attentie dan de
voorketting.
Men stelle de kettingen zodanig af, dat zij midden tussen de tandwielen ongeveer
1/2" op en neer speling hebben. Span ze niet vaster, daar te strak
gespannen kettingen nog meer kwaad doen dan de slappe. Daar de kettingen in
gebruik rekken en slijten, zullen ze op de ene plaats op de tandwielen grotere
druk uitoefenen dan op de andere. Controleer de afstelling altijd op het
strakste punt.
Ga van tijd tot tijd na, of er geen schakels in slechte toestand verkeren. Zulke
schakels moeten gerepareerd worden of vernieuwd. De achterketting kan
gedemonteerd worden, nadat men den verbindingsschakel met sluitveertje heeft
opgezocht en weggenomen. De voorketting is echter oorspronkelijk niet van zulk
een verbindingsschakel voorzien en tenzij er te eniger tijd bij een reparatie
een is aangebracht, zal het nodig zijn, dat het motortandwiel verwijderd moet
worden, voordat de ketting kan worden gedemonteerd.
Minstens na elke 1500 km borstele men het vuil, dat zich op den achterketting
heeft opgehoopt, af en smeert een prima soort kettinglubricant op den ketting.
Een dergelijke smeerstof zal zich in de kettinglagers werken. De voorketting
wordt gesmeerd door de automatische pomp. Zie de beschrijving van de
rechterzijde.
terug naar Inhoudsopgave
- Afstelling voorketting
De voorketting wordt afgesteld door het losmaken van de vier
moeren en één kopschroef onder aan den versnellingsbak (bij het 750 cc model
alleen twee moeren), die de bak aan de plaat en klem op de rechter framebuis
bevestigd houden en daarna door het achter- en vooruitschuiven van de
transmissie door middel van de stelschroef welke zich rechts achteraan op de
transmissie bevindt.
Men draait de stelschroef naar rechts, om den ketting vaster te stellen, naar
links om hem slapper te maken. Als de afstelling naar genoegen is, zet men de
transmissie stevig vast. Kijk ook van tijd tot tijd de bouten van de plaat na en
houd deze stevig aangedraaid.
N.B. De transmissie van het 1000 cc 1936 model had slechts vier klemmoeren en
een verstelbaar steundeel tussen starterzijde en onderste framebuis.
Bijstelling van den voorketting brengt verandering in de afstelling van den
achterketting, dus moeten beiden worden bijgesteld.
De verschuiving van de transmissie voor de bijstelling van de voorketting heeft
ook invloed op de afstelling van de versnellings- en frictie- commando-organen.
Daarom moet na elke bijstelling van den voorketting, ook bijstelling van de
commando-organen geschieden, of in elk geval hun afstelling worden
gecontroleerd. Zie beschrijving linkerzijde en 'Afstelling commando-organen
frictie'.
terug naar Inhoudsopgave
- Afstelling achterketting
Verwijder de achteras moer en het sluitringetje en draai de moer
van de remtrommel los. Ook draait men de contramoeren op de ketting spannerbout
los. Draai de stelschroef voor zoveel nodig, om den ketting goed bij te stellen.
Draai elke schroef een gelijk aantal slagen, teneinde het wiel sporend te
houden. Controleer of ht wiel sporend is, door er op te letten, of de band in
het midden tussen de achter- en onder-framebuizen loopt en ook of het
achtertandwiel zuiver in de lijn staat met de ketting. Na bijstelling alles, wat
losgemaakt werd, weder stevig vastzetten.
Na afstelling van de achterketting kan het zijn, dat de achterrem te vast staat,
in welk geval de remstang bijgesteld moet worden. Zie beschrijving der
linkerzijde.
terug naar Inhoudsopgave
- Reparatie van een ketting
Wanneer een ketting gerepareerd moet worden, verwijdert men de
gebroken schakels, door de geklonken pennen daarvan met een kettingpons weg te
drukken. Monteer vervolgens de nodige nieuwe schakels. De kettingpons kan ook
gebruikt worden voor den duplex voorketting. De kettingpons maakt deel uit van
het gereedschap, dat zich bij de machine bevindt.
terug naar Inhoudsopgave 
De noodzakelijkheid de frictie en de commando organen daarvan na
te zien, kondigt zich aan door slippen van de frictie onder belasting, of slepen
wanneer zij uitgeschakeld is. In elk geval is het eerste, dat gecontroleerd moet
worden, de afstelling der commando organen. Bijstelling der commando organen is
gewoonlijk nodig.
- Afstelling commando organen der frictie (750 cc
model)
Juiste afstelling: Als voetpedaal (16) in geheel ingeschakelde
stand staat (naar voren getuimeld) moet hefboom (1) een weinig speling voor- en
achterwaarts hebben, en wanneer het pedaal naar achteren getuimeld is,
moet de hefboom vrij staan van de framebuis en de schakelbeweging, als de
machine in hoogste versnelling staat. Stel zonodig bij door het verlengen
of verkorten van pedaalstang (2). Deze afstelling volgend, plaatst men wederom
het voetpedaal geheel naar voren en controleert het uiteinde van hefboom 1 op
speling, welke behoort te zijn 1/16" - 1/8". Voor bijregeling der
speling draait men contramoer (4) los en draait (3) naar rechts voor minder,
naar links voor meer speling.
Waarschuwing: Indien het uiteinde van hefboom (1) niet de speling heeft als
hierboven aangegeven, zal de koppeling niet goed houden. Bij te veel speling zal
de frictie slepen, als zij uitgeschakeld is en moeilijk, niet geruisloos
overschakelen en tenslotte beschadiging hiervan het gevolg zijn.
terug naar Inhoudsopgave
- Regeling van de spanning der frictieveren (750 cc model)
Wanneer de koppeling slipt, na contrôle der commando organen en
juiste bijstelling, verhoogt men de spanning der frictieveertjes door het
aandraaien (naar rechts) van moer (7). Zie Afb. 27. Om bij deze moer te komen, verwijdert men
de kettingscherm en neemt stootplaat (9) . Met gebruikmaking van een specialen
sleutel of zachte spons met hamer, zet men moer (7) vast (een halve slag
tegelijk), totdat de frictie pakt. Na elken halven slag controleert men de
frictie door gebruikmaking van het startpedaal. Pakt de frictie daarbij goed,
dan zal zij het ook op de weg doen.
Vergroot de spanning der frictieveertjes niet meer dan nodig is, om de
koppeling te doen pakken. Zoals een nieuwe frictie oorspronkelijk is gemonteerd
en afgesteld, is de afstand van den voorkant van plaat (6) tot de borst op de
vier bouten van de stootplaat 1/8". Moer (7) mag niet zodanig afgedraaid
worden, dat plaat (6) verder dan 1/4" van de borst op de bouten verwijderd
is. Bij verdere samenpersing zal de frictie niet goed vrij kunnen komen.
Wanneer de frictie niet goed houdt, ook nadat men zich overtuigd heeft, dat de
afstelling van de commando organen juist is, moet zij voor onderzoek der platen
en veren uit elkaar genomen worden. Wellicht blijken dan de fiberplaten
versleten, of wel zijn deze alleen van olie doortrokken en moeten zij gereinigd
worden. Wanneer een frictie sterk oververhit is geweest, tengevolge van slippen
zal men waarschijnlijk vaststellen, dat de veren ingekrompen zijn. 
terug naar Inhoudsopgave
- Uit elkaar nemen der frictie
Demonteer de kettingkase ne frictie stootplaat (9), evenals
wanneer men de veerspanning regelt en draai moer 7 (Afb. 27) geheel uit. De
frictie kan dan voor inspectie uit elkaar genomen worden.
Bij weder montage van de koppeling doet men een paar druppels olie of een kleine
hoeveelheid vet in het kogellager van het tandwiel. Stel moer (7) af als in het
vorige hoofdstuk uiteengezet. Voor herplaatsing van stootplaat (9) moet een
weinig vet op den kogel gedaan worden. Nadat de montage geschied is controleert
men de afstelling. Zie "Afstelling der frictie, commandoorganen".
Wanneer een frictie moet worden gedemonteerd, is het beter, dat een H-D agent
dit doet.
terug naar Inhoudsopgave
- Afstelling commando organen frictie, 1000, 1200, 1300 cc 
Juiste afstelling (Afb. 28): Als het voetpedaal in
uitgeschakelde stand staat, dus achterwaarts getuimeld, moet koppeling hefboom
(1) ongeveer recht tegenover den bovenkant van de versnellingsbak staan, met een
weinig speling voor het verhoogde deel op den bovenkant. Bijstelling, wanneer
nodig, wordt verricht door verkorting of verlenging van voetpedaalstang (2). Deze afstelling
volgende, brengt men het voetpedaal (11) in ingeschakelde positie (naar voren
getuimeld) , draait contramoer (4) los en stelt stelschroef (3) zodanig af, dat
het uiteinde van hefboom (1) ongeveer 1/8" speling heeft, voor- en
achterwaarts. Draai de schroef naar rechts voor minder speling,
naar links voor meer.
Waarschuwing: Indien het uiteinde van hefboom (1) geen speling als bovenbedoeld
heeft, zal de frictie haar functie niet naar behoeven vervullen. Bij te veel speling
komt de koppeling niet vrij, wanneer uitgeschakeld; moeilijk, niet geruisloos
overschakelen, evenals beschadiging van het mechanisme, zal daarvan het gevolg
zijn.
terug naar Inhoudsopgave
- Regeling van de spanning der frictieveren,
1000, 1200 en 1300 cc
Indien de koppeling slipt, nadat de commando organen zijn
nagezien en goed afgesteld, verhoogt men de spanning der veertjes door het
aandraaien naar recht van moer (8), Afb. 29. Om bij deze moer te kunnen komen,
verwijdert men het kettingscherm-frictiedeksel en demonteert drukkap (5).
Alvorens men moer 8 kan draaien, moet ring (7) rechtgetrokken worden op de
plaats, waar deze afsluiting der afstelling, in de gleuf van de moer zit. N.B.
Ring (7) zit ook in de gleuf in veerplaat (12) ter opsluiting van veerplaat
(12). 
Zet moer (8) vast met behulp van een specialen sleutel of een hamer met zachten
doorslag, één slag tegelijk, tot de koppeling pakt. Onderzoekt dit na elken
slag, door met den kickstarter den motor te draaien. Gewoonlijk functioneert een
koppeling, welke zonder merkbaar slippen bij het aantrappen van den motor pakt,
ook op den weg goed.
Vergroot de spanning der frictieveertjes niet meer dan nodig is om de koppeling
te doen pakken. Zoals een nieuwe koppeling oorspronkelijk is gemonteerd en
afgesteld, is de afstand van den voorkant van veerplaat (12) tot de borst op de
vier tapeinden, van den drukplaat 11/32" . In elk geval draait men moer (8)
niet zover aan, dat plaat (12) verder dan 11/32" van de borst der tapeinden
verwijderd is. Dit is ongeveer zes omdraaiingen van moer (8). Indien de
compressie groter wordt, kan waarschijnlijk de koppeling niet geheel vrij komen.
Indien na al deze afstellingen de frictie nog niet pakt, zal deze uit elkaar
moeten worden genomen voor onderzoek der platen. Misschien zal dan één der
platen verslepen blijken te zijn, ofwel doortrokken van olie, in welk geval zulk
een plaat gewassen en gedroogd moet worden.
N.B. Veerplaten (6) worden niet bij het gereedschap geleverd, maar kunnen
desverlangd geleverd worden. Het is niet absoluut noodzakelijk ze te hebben,
maar met behulp ervan kunnen de veertjes samengedrukt worden en de spanning op
plaat (12) opgeheven, wanneer moer (8) bijgesteld of moer (9) weggenomen wordt.
Indien zij niet voorhanden zijn, wanneer men, als op Afb. 29 te zien, de frictie
uit elkaar neemt, draait men de moeren op twee tapeinden, alvorens men moer (9)
uitdraait. Hierdoor worden de veren bijeengehouden.
terug naar Inhoudsopgave
Het voorwiel zowel als het achterwiel kan in een ogenblik van de
remnaaf afgetrokken worden, wanneer het wiel om één of andere reden
gedemonteerd moeten worden. Voor en achterwielen zijn onderling verwisselbaar,
wanneer zij van de remnaaf afgetrokken zijn. Bij uitname van het
achterwiel is het nodig, de achterrem aan te zetten en op te sluiten teneinde de
afstelling van remtrommel en tandwiel goed intact te houden, terwijl men het
wiel er af trekt.
terug naar Inhoudsopgave
Plaats het motorrijwiel op den achterstandaard en klap het
achtergedeelte van het spatscherm op. Draai de 5 klemschroeven, die het wiel aan
de rem vasthouden, los. De sleutel voor de klemschroeven kan alleen den
achterkant van de as bereiken, dus moet het wiel rondgedraaid worden, om elk der
schroeven in deze stand te brengen. Druk het rempedaal in en sluit de rem op,
door het remstandslot terug te schuiven tegen den voetplanksteun, of met
pedaalslot, indien de machine hiermee uitgerust is (het remstandslot is een
vleugelmoer klem op de stang, nabij het pedaal. Bij latere modellen is de
stoplampketting er aan gehaakt). Neem de as uit en verwijder den ring van tussen
de wielnaaf en de rechterzijde (linkerzijde bij de 750 cc) van het frame. Het
wiel komt dan vrij.
Bij weder monteren van het wiel verricht men bovenstaande werkzaamheden in
omgekeerde volgorde, maar zorgt er voor, dat de vijf wiel-klem-schroeven goed
worden vastgedraaid, alvorens de asmoer wordt aangedraaid. Om de mogelijkheid te
vermijden, dat onder het rijden het wiel losraakt en de flens beschadigt, is het
van belang dat de klemschroeven zeer vast worden aangedraaid.
terug naar Inhoudsopgave
Plaats het voorste deel van het motorrijwiel omhoog door middel
van den voorstandaard, of door het onderplaatsen van blokken. Voor
bandreparaties of kleine herstellingen aan het wiel zelve, behoeft het wiel
niet, zoals het achterwiel, van de remtrommel afgenomen te worden. Dit is alleen
maar nodig bij vervanging of verwisseling met het achterwiel.
Men neemt de as uit en verwijdert den ring van tussen de naaf en de rechter
jumelle. Het wiel kan dan, met of zonder rem, worden uitgenomen.
terug naar Inhoudsopgave
Afb. 31 is een doorsnee tekening van de naaf. Alvorens te
trachten bijstelling te verrichten of de naaf uit elkaar te nemen, bestudere men
deze tekening en de beschrijving. 
Om alleen te grote zijdelingse speling weg te nemen, is het niet nodig de naaf
geheel uit elkaar te nemen. Draai alleen schroeven (1) uit, waardoor het
complete druklager vrijkomt. Een of meer plaatjes (6), naar gelang nodig, kunnen
dan worden toegevoegd, waarna het lager weder op de naaf geplaatst. Men voege
niet te veel plaatjes toe, daar hierdoor holle as (5) te veel gebonden wordt.
Deze moet na stevig aandraaien van schroeven (1) nog vrij kunnen draaien.
Het is het beste kurken ring (4) even uit te halen, als men de afstelling van de
huls wilt controleren, en dezen weder te monteren, als de bijstelling verricht
is. De kurken ring heeft enigen invloed op de vrije beweging van de huls en
maakt het daardoor moeilijk, vast te stellen, of al dan niet de huls geheel vrij
loopt tussen drukringen (7). Te grote speling op en neer in de lagers van de
wielnaaf ten gevolge van slijtage kan worden verholpen door montage van
overmaat rollen (10). Om de naaf geheel uit elkaar te nemen voor contrôle van
de rollagers, demonteert men eerst het complete druklager als hierboven
uiteengezet. Daarna verwijdert men verenden ring (15), ring (14), kurken ring
(13), waarna men binnenhuls (8) uittrekt. Het rollager aan de remzijde kan nu
uitgenomen worden, nadat men vering (12) en plaatje (11) gedemonteerd heeft.
Het is gewenst, reparaties aan de achterwielnaaf over te laten aan een ervaren
H-D monteur, daar het er zeer op aankomt, dat de montage niet te vast geschiedt.
Als de naaf weder gemonteerd is, moeten de rollagers vrij kunnen draaien en
slechts geringe speling hebben.
terug naar Inhoudsopgave
Plaats het voorste deel van het motorrijwiel omhoog door middel
van den voorstandaard of een blok. Maak de remkabel los, trek de remschommel
bout van de vaste vork uit, verwijder de as moer en trek de as uit. Het
wiel komt dan vrij. Bij weder montage van het wiel lette men er op, dat de gleuf
van de rem stabilisatie plaat gemonteerd wordt over het uitstekende uiteinde van
de voorvork jumelle as. Draai de as stevig aan.
terug naar Inhoudsopgave
Verwijder het wiel van het motorrijwiel en daarna de conus
contramoer en ring van de rechterzijde der naaf. De conus kan dan rondgedraaid
worden, om de juiste afstelling te verkrijgen. Stel zodanig af, dat er maar een
geringe speling kan worden vastgesteld en het wiel vrij kan draaien. Controleer
de afstelling, nadat de conus contramoer is herplaatst en stevig aangedraaid.
Voor demontage en inspectie der conussen en kogels moet de rechter conus geheel,
van de as-bus afgedraaid worden. Er zijn 26 kogels van 5/16" in de naaf, 13
aan elken kant.
terug naar Inhoudsopgave
Die behoeven onder normalen omstandigheden weinig meer onderhoud
dan behoorlijke smering. Afb. 32 geeft een doorsnede van één der onderling
verwisselbare wielen van 1200 cc model. Wanneer het nodig is, de naaf uit
elkaar te nemen voor inspectie en onderhoud van rollagers (14), bakelite
drukringen (15) of vilten ring (7), moet men eerst sluitring (6) uitbuigen op de
plaats, waar deze gemonteerd is in het gleufje van contramoer (11); daarna moer
(11) afdraaien. Vervolgens ring (6) verwijderen en naafmoer (9) uitdraaien. Asje
(9) kan dan gedemonteerd worden.
Te grote speling op en neer in het lager van de wielnaaf kan worden opgeheven
door montage van overmaat rollen. Zijdelingsche speling kan enigermate worden
verholpen door eenvoudig nieuwe bakelite drukringen (15) te monteren.
Voor verdere bijstelling is nodig verwisseling van plaatje (3), dat in
verschillende breedte verkrijgbaar is. De complete rem haalt men gemakkelijk uit
elkaar, nadat men deze uit het motorrijwiel gehaald heeft. Te grote speling in
de lagers van de remnaaf wordt verholpen door montage van overmaat rollen.
Als de naven weder gemonteerd zijn, moeten de lagers vrij kunnen draaien en
slechts geringe speling hebben. Reparatie aan wiel- en remnaven kan men het
beste overlaten aan een ervaren H-D monteur.
terug naar Inhoudsopgave
Om het voor- of achterwiel te kunnen uitnemen, draait men eerst
de moer uit, die zich op het linker uiteinde van de as bevindt en trekt de as
vanaf de rechterzijde uit. Wanneer de as uitgetrokken is, kunnen de ringen
tussen de rechter asklem op de vorkschommel, gedemonteerd worden. Het wiel kan
dan van de remnaaf getrokken en uitgenomen worden. Daar de wielen en de remnaven
nauwkeurig op elkaar passen, moeten de wielen voorzichtig van de naven genomen
worden of daarop geplaatst worden. Wanneer de wielen weer gemonteerd moeten
worden doet men bovenstaande werkzaamheden in omgekeerde richting. Denk eraan,
dat er twee ringen zijn tussen de voornaaf en de rechter vorkschommel. De
voorste ring kan met elke zijde van de vorkschommel gericht, gemonteerd worden;
bij de achterste echter moet het grootste uiteinde van den langsten ring naar de
asklem worden gemonteerd.
Ter montage van het wiel van de toer- of bestel zijspanwagen maakt men eerst de
binnenste en buitenste spatbordsteunen los en draait de moer op de
spatscherm steunstang los. Laat het spatscherm naar voren overhangen, zodat men
er bij demontage van het wiel geen last van heeft, demonteer alsdan de dopmoer
en de naafdop, de moer van de as en de ring. Het wiel kan daarna over de as
uitgetrokken worden. Voor montage van het wiel verricht men deze werkzaamheden
in omgekeerde volgorde.
terug naar Inhoudsopgave
Verwijder het wiel van het motorrijwiel en daarna de contramoer
van de conus en de ring van de rechterkant der naaf. De conus kan alsdan worden
gedraaid, ter verkrijging van de juiste afstelling. Stel zodanig af, dat er een
geringe speling wordt waargenomen en het wiel vrij draait. Controleer de
afstelling nog eens, nadat de conus sluitmoer herplaatst en stevig
aangedraaid is. Om de kogels en de conus te verwijderen en te inspecteren,
draait men de rechter conus van de holle as af. Het 350 cc model is uitgerust
met een voornaaf, waarin 28 1/4" kogels, 14 aan elke zijde, behoren. In de
voornaaf der andere modellen komen 26 stuks 5/16" kogels, 13 aan elken
kant.
terug naar Inhoudsopgave
Om bijstelling of inspectie der lagers mogelijk te maken, moet
eerst het wiel van het motorrijwiel afgenomen worden. De afstelling wordt
verkregen door middel van ringetjes in verschillende dikten tussen den rechter
conus en het uitstekende gedeelte van de as. Voor bijstelling verwijdert men de
conus sluitmoer (linksen draad) den ring, de contramoer van het tandwiel
(linksen draad), met vilten vethouder, opvulringetje en de conus met rollen.
Verwijder ringetjes of voeg deze toe, naar gelang nodig is, om een zodanig
afstelling te verkrijgen, dat de as ongeveer 0.0006` zijwaartsen speling heeft,
wanneer de conussluitmoeren zijn aangedraaid. Controleer de afstelling, nadat
het wiel gemonteerd is en de moeren van de as stevig aangedraaid zijn. Wanneer
de afstelling goed is, zal er enige zijwaartse speling, maar niet meer dan 1/32`
bij de velg aan het wiel worden waargenomen. Let er op, dat de afstelling niet
te vast is.
Wanneer het nodig blijkt, dat de complete naaf uit elkaar genomen wordt, handelt
men, als wanneer bijgesteld wordt, maar verwijdert ook de conussluitmoer aan de
linkerzijde (die ook de rem vasthoudt) en de contramoer van de remtrommel.
terug naar Inhoudsopgave
De wielen moeten worden afgenomen, wanneer het nodig blijkt, de
lagers te inspecteren of af te stellen, voor bandennverwisselen enz. Hoewel in
sommige gevallen mogelijk is, kleine bandenreparaties, als het plakken van een
binnenband, zonder uitnemen van het wiel te verrichten, is het beter de wielen
voor alle bandenreparatie te demonteren.
Om het voorwiel uit te nemen, zet men het voorste deel van de machine omhoog
door middel van voorstandaard of van een blok. Dan maakt men de remkabel los,
neemt de remschommelbout aan de vorkzijde uit en demonteert de as. Ter demontage
van het achterwiel (350 cc, 750 cc type 1934) wordt het motorrijwiel op den
achterstandaard geplaatst, de achterketting losgemaakt, de rem armbout
uitgenomen, de moer van de remstang uitgedraaid, het achterstuk van het
achterspatscherm losgemaakt en omhoog geplaatst, waarna de as moeren en -ringen
verwijderd worden.
terug naar Inhoudsopgave
Verwijder de twee schroeven in het dynamo deksel en neem het
deksel af, waardoor de collector en borstels zichtbaar worden. Om de borstels te
kunnen demonteren, worden de borstelveerhouders losgemaakt. Om den veerhouder
van den kleinen borstel te kunnen losmaken, drukt men deze eenvoudig naar
beneden en buitenwaarts. Bij de veerhouders van den groten borstel moet een
schroef uitgedraaid worden. De borstels zijn versleten en behoeven vernieuwing,
wanneer de langste zijde van de borstel 3/8" of minder meet. Stel de
borstels zodanig, dat de holle oppervlakte zuiver op de collector segmenten
draagt.
terug naar Inhoudsopgave
De zorg, aan een accu besteed is, meer dan de tijd, dat hij in
gebruik is en het aantal afgelegde km beslissend voor zijn levensduur (red.: zo
was de originele zin). Verwaarloos den accu dus niet.
1. Kijk den accu alke week na. Voeg gedistilleerd water bij, zo vaak dit nodig
is, om de oplossing boven de platen te houden. Zie het hierna volgende gedeelte.
2. Neem den accu uit den motor en laat dezen bij een laadstation laden, wanneer
de zuurweger aanwijst, dat dit nodig is. Het gedurende enige tijd in ongeladen
toestand laten van een accu verkort den levensduur van dit onderdeel.
Het is speciaal van belang, dat men den accu goed geladen houdt bij vriezend
weer, daar een niet goed geladen of ongeladen accu gemakkelijk bevriest en aldus
verwoest wordt.
3. Houd den accu schoon en de aansluitingen goed vast. Doe van tijd tot tijd een
paar druppels olie op de vilten ring van de polen en houd deze van olie
doortrokken.
- Toevoeging van gedestilleerd water in de accu
Hierbij moet het motorrijwiel op een vlakken bodem staan en mag het niet op den
jiffystand leunen. Draai de vleugelmoeren uit en neem het deksel en het rubber
matje af. Draai de drie ingeschroefde vulstoppen uit en voeg met een zuurweger
voldoende water toe in elke cel, zodat de oplossing ongeveer 6/16" boven de
platen en separatoren komt.
Waarschuwing. Indien er meer water toegevoegd wordt, komt een gedeelte van een
oplossing, wanneer de accu geladen wordt door de luchtgaatjes naar buiten,
hetgeen niet slechts op oplossing verzwakt, maar ook de omringende delen
beschadigt.
- De normalen laadstroom-spanning voor de accu is
2 Amp.
Wanneer de accu bij een laadstation wordt opgeladen, is de laadstroom constant.
Hij mag niet hoger zijn dan 2 Amp. Een hogere laad intensiteit heeft verhitting
en beschadiging van den accu tot gevolg, Daarom mag Uw accu onder geen beding in
serie met automobiel accu's worden geladen, met hogen laadstroom.
terug naar Inhoudsopgave
Bij de standaard fabrieksafstellingen heeft de dynamo (met
gewone uitrusting en lichten aan) een maximum laadintensiteit van ongeveer 4 Amp.
Dit moet voldoende zijn, om bij normalen dienst den accu in goed geladen
conditie te houden. Bij normalen snelheden is de laad intensiteit ongeveer
gelijk, wanneer de lichtschakelaar hetzij op ON of op OFF staat, omdat,
wanneer de schakelaar op ON geplaatst wordt, de dynamo productie genoegzaam
wordt opgevoerd om te kunnen zorgen voor de standaard verlichting. De
laadintensiteit kan hoger of lager gesteld worden als dit verlangd wordt in
verband met anders dan normalen dienst, maar men denke er wel aan, dat een hoger
dan normalen laadintensiteit kan leiden tot overbelasting, oververhitting van en
schade aan de accu.
Wanneer het nodig mocht blijken de laadintensiteit te wijzigen, ga men als volgt
te werk. Verwijder het dynamo deksel en draai de schroeven los, die de houder
van de (kleinen) regelingsborstel aan de dynamo bevestigd houden. Verschuif den
regelingsborstel naar rechts om de laadintensiteit te verhogen, naar links om ze
te verminderen. Verschuif de borstel telkens slechts een weinig tot de gewenste
maximum laadintensiteit is verkregen.
Dynamo afstelling late men bij voorkeur bij een Harley-Davidson agent
verrichten.
terug naar Inhoudsopgave
Twee- of driemaal per jaar verwijdert men het dynamo deksel en
smeert dit lager met een paar druppels motorolie door het gat in het deksel van
het lager. Eenmaal per jaar verwijdert men het lagerdeksel en smeert het lager
met een prima soort vet. Smeer dit lager niet te overvloedig, omdat het teveel
aan olie of vet zich uit het lager zal werken en terecht komen op de collector
en borstels.
terug naar Inhoudsopgave
Wil men verzekerd zijn van het grootst mogelijke lichteffect van
de lamp en niet met de wet in conflict komen, dan stelle men de koplamp als
volgt af (afstelling moet worden verricht bij donker of in een donker gemaakte
ruimte).
Plaats de machine op een vlakken bodem, ongeveer 7.50 meter verwijderd van en
recht tegenover een muur of ander rechtopstaand vlak, waarop een horizontalen
lijn is getrokken op precies dezelfde hoogte als het midden van de lamp. Het
motorrijwiel moet op beide wielen rusten en het voorwiel moet recht staan.
Schakel het licht aan (duimschakelaar in den stand voor groot licht!) en
controleer de lichtstraal op hoogte en richting. De bovenkant van het grote
licht mag niet hoger op den muur schijnen dan bovengenoemde horizontalen lijn.
Na losdraaien van de klemmoer onder den lamphaak kan de lamp op en neer bewogen
worden, om de lichtstraal zuiver op de horizontalen lijn te krijgen en kan
tevens de lamp links of rechts gedraaid worden, om de gewenste verspreiding van
het licht te krijgen.
terug naar Inhoudsopgave
1. Alleen inwendige verbinding: Rode draad van accu en zwarte
draad van no. 5.
2. Alleen uitwendige verbinding: Rode draden met gele bies, een
van de lichtschakelaar op het stuur en een van de koplamp
3. Alleen uitwendige verbinding: Zwarte draden met rode bies een
van de lichtschakelaar op het stuur en een van de koplamp.
4. Alleen uitwendige verbinding: Groene draad van claxon en
zwarte draad van claxondrukker op het stuur.
5. Uitwendige verbinding: Zwarte draad van no. 1
6. Uitwendige verbinding: Rode draad met zwarte bies van de
lichtschakelaar op het stuur.
Inwendige verbinding: Gele draad van dynamo draadklem gemerkt
'switch'.
7. Uitwendige verbinding: Verbindingspunt voor extra uitrusting
(speedometer lampje, spotlight, enz.)
Inwendige verbinding: Zwarte draad van achterlampje.
8. Alleen inwendige verbinding: Groen draad van inductieklos.
terug naar Inhoudsopgave



terug naar Inhoudsopgave
Nadat het zadel omhoog geklapt te hebben, verwijdert men de
klemmoer (5) (Afb. 38) welke zich bevindt onderaan het frame, aan de onderkant
van het zadel penhuis.De complete zadelpen kan dan worden uitgetrokken. Wanneer
zij weder gemonteerd wordt, lette men er op, dat de platte zijde van moer (4)
precies past in het gat met platten kant onderin de buis. De kussenveren (drie
onderste veren) van een standaard zadelpen, vormen tezamen een lengte van 29 cm.
Bij deze afstelling heeft de doorsnee rijder het maximum rijcomfort. Voor
zwaarder of lichter gewicht kan de afstelling gewijzigd worden. Eveneens kunt U
bij Uw handelaar andere veren bekomen, wanneer U deze nodig hebt.
terug naar Inhoudsopgave
Eenmaal per jaar moeten de handgreep spiralen van het stuur
gedemonteerd worden en opnieuw ingevet worden en de balhoofdlagers van nieuw vet
voorzien.
Smeer regelmatig de verbindingen der commando organen (frictie, versnellingen,
rem) vooral nadat het motorrijwiel een wassing heeft ondergaan of in regen
gereden heeft, teneinde te zorgen, dat alles vlot werkt.
Smeer de manette en kabel van de handrem vaak, alsook de draden van gas- en
ontstekingsregeling (aan het eind der kabel).
terug naar Inhoudsopgave
Zie ook schema, Afb. 39
Vul het oliereservoir tot op ongeveer 2 1/2 cm vanaf de bovenkant. Vul niet
verder, daar de tank enige luchtruimte moet hebben. De inhoud van de geheel
ledige tank is ongeveer 3 3/4 liter.
Gebruik het gehele jaar door Medium Heavy. Wordt de koude van dien aard, dat de
olie in de tank stremt, dan moet zij verdund worden met een weinig petroleum
juist voldoende om het stremmen tegen te gaan. Doe de dop stevig op de tank,
teneinde lekkage te voorkomen. De oliedrukmeter op het instrumentpaneel geeft
olie circulatie aan, wanneer de motor loopt. Bij normalen druk behoeft de
oliedrukmeter niet ten volle op ON te staan, om circulatie aan te geven. Indien
er enige twijfel mocht zijn omtrent de normalen oliedruk, als aangeduid door den
drukmeter, verdubbelt men de contrôle, door den olietankdop af te nemen en den
oliestroom uit de nippel van de retourleiding binnenin de tank na te gaan.
Indien, wanneer de motor met middelmatige snelheid loopt, er een tamelijke
flinke stroom olie in de tank terugkeert, is de circulatie in orde. Keert er
geen olie terug, dan is er een storing in de pomp, mogelijk een gebroken spie.
Het olieverbruik varieert tussen 400 en 800 km op 1 L al naar gelang van den
aard van den dienst, solo of zijspan, middelmatige of grote snelheden, en de
wijze, waarop de motor afgesteld wordt. Het verbruik kan verminderd worden of
vermeerderd, door bijstelling van de drukregelschroef. Na verwijdering van
de regelingskap draait men de stelschroef naar binnen (rechts) om den oliedruk
te vergroten en aldus het verbruik te doen toenemen - en buitenwaarts om den
oliedruk te verminderen en daardoor het verbruik minder te doen worden. Gemeten
vanaf het uiteinde van het regulateurhuis naar den kop van de stelschroef,
waarbij men gebruik maakt van een smalle plaat, is de originele afstelling van
de stelschroef 5/16 - 7/16" of een gemiddelde van 3/8". Bij afstelling
draait men de schroef slechts 1/2 - 1 slag tegelijk en controleert men het
resultaat van verderen dienst, teneinde vast te stellen, of verder bijstelling
al dan niet noodzakelijk is.
N.B. Wanneer de druk verminderd is ter vermindering van het olieverbruik, maakt
de oliedrukmeter minder beweging naar ON.
Niet meer dan 500 km na elke vulling (complete) moet de tankdop verwijderd en de
olievoorraad gecontroleerd worden. Staat bij deze contrôle het oliepeil ver
boven het teken 'refill' op den aan den tankdop bevestigde maat, dan moet olie
toegevoegd worden. Staat het oliepeil op 'refill' dan kan ruim 1 3/4 L
toegevoegd worden. Het goed op peil houden van de olie doet de olie koeler
blijven en het verbruik minder worden, terwijl men dan ook niet zo vaak het
oliepeil behoeft te controleren ter voorkoming van drooglopen.
Telkens na 4800 km normalen dienst moet alle gebruikte olie afgetapt en de tank
met versen olie gevuld worden. Bij zeer zwaren dienst, wanneer op stoffige wegen
gereden wordt of in wedstrijden, moet de tank met kortere tussenpozen afgetapt
en opnieuw gevuld worden. Het is niet nodig, het krukascarter af te tappen, daar
hierin zich de gebruikte olie niet ophoopt. Demonteer eenmaal per jaar de
olietank en spoel deze goed door met petroleum, om alle vuil of
ongerechtigheden, die zich voor of aan de zijkanten van de reservoir zeef
bevinden, te verwijderen.
Wanneer de motor dienst moet doen op stoffige wegen, of in wedstrijden montere
men een carburateur luchtfilter. Alle stof, dat in den motor komt, komt door den
carburateur, betekent niet slechts abnormalen slijtage aan zuigerveren, zuigers
en cylinders, maar zal waarschijnlijk ook algemene slijtage veroorzaken, daar
het stof, dat langs de zuigers in het carter komt, wordt opgenomen door de olie
en zodoende mede circuleert naar alle delen van den motor. 
Mocht men van tijd tot tijd vaststellen, dat, nadat een motor een poosje
geen dienst heeft gedaan, er zich een hoeveelheid olie ophoopt, hetgeen hieraan
te bemerken is, dat er ongewoon veel olie uit komt uit de onderdruk, en door den
kettingkast, direct na het starten, dan zit de contrôleklep niet goed vast en
maakt lekkage door de pomp, terwijl de motor stil staat, mogelijk. Wanneer dit
het geval is, verwijdert men de veer en den kogel van de contrôleklep en spoelt
flink met petroleum langs de zetel van den kogel, ter verwijdering van vuil,
of mogelijk een draad van een stofdoek, of een haar, die in de tank is
geraakt. Kijk ook, of de kogel in goede conditie verkeert.
Daar het surplus aan olie van de kleppen teruggezogen wordt in de motorbasis en
wel door de stoterstang deksels door het carter vacuüm is het groot belang, dat
de stoterstang deksel en de aluminium tuimelaar buizen goed afsluiten, opdat het
maximum aan zuigkracht verkregen en te grote olie lekkage vermeden wordt. Elk
der stoterstang deksels wordt afgesloten door drie kurken ringen, een aan elk
der uiteinden en een onder de expander sleeve en veer. Vernieuw deze kurken
ringen, wanneer er een meer dan geringe olie lekkage optreedt. De kurken
afdichtingen van de tuimelaars achter de aluminium huizen laten normaal een zeer
geringe olielekkage toe. Bij aanzienlijke lekkage moeten de kurken worden
vernieuwd.
De kettingsmeerderstelschroef regelt de hoeveelheid olie welke de pomp brengt in
de onderdruk gang, om op de ketting te worden geblazen. Voor overvloediger
kettingsmering dunne ringen onder den kop van de stelschroef toevoegen, voor
minder olie ringen verwijderen. Oorspronkelijke afstelling is 1 dikke ring
(0.062) en een gemiddelde van 8 dunne ringen (0.002).
terug naar Inhoudsopgave
Zie schema, Afb. 40.
De tank is vol, wanneer zij gevuld is tot op ongeveer 2 1/2 cm vanaf den bovenkant. Vul niet
hoger, daar er enige luchtruimte moet blijven. Draai den dop stevig aan, om
lekkage te voorkomen. De inhoud van de geheel
ledige tank is voor de 1200 en 1300 cc modellen pl.m. 3 3/4 L, voor de 750 cc
machines pl.m. 3 L. Gebruik Harley-Davidson 'Regular Heavy' olie in den zomer.
Gebruik 'Medium Heavy' in den winter, als de temperatuur beneden het vriespunt
gedaald is. Wanneer het zo hard gaat vriezen, dat de olie gaat stremmen in de
tank, verdunt men de olie met een weinig petroleum, juist genoeg om het stremmen
tegen te gaan. De oliedrukmeter in het dashbordje geeft
olie circulatie aan, als de motor loopt. Is er enige twijfel omtrent de normale
oliecirculatie, zoals dezen door den drukmeter wordt aangegeven, houd dan een
extra contrôle, door de olietankdop af te nemen en de olie retour uitlaat in de
tank te observeren. Indien, als de motor loopt, de olie terugkomt in de tank,
wijst dit er op, dat zowel de voedingspomp als de zuiveringspomp werken en de
olie circuleert (dit onderzoek echter geeft niets aan wat betreft de normalen
afstelling van den drukregelaar en den druk op de motor voedingsleiding vóór
de olie naar het zuiveringsbassin loopt). Indien er geen olie in de tank
terugkomt, is er een defect aan een der pompen, of mogelijk een verstopte of
bevroren
olieleiding.
Het olieverbruik varieert normaal van 300 en 600 km op 1 L, hetgeen afhangt van den
aard van den dienst, solo of zijspan, middelmatige of grote snelheden, en de
manier, waarop de motor afgesteld is. Het verbruik kan verlaagd of verhoogd
worden, door bijstelling van de drukregelingsschroef. Na verwijdering van
de regelingskap draait men de schroef binnenwaarts (naar rechts) om den oliedruk
te vergroten en aldus het verbruik te verhogen - en men draait de schroef buitenwaarts, om den
oliedruk te verminderen en dus het verbruik te verminderen. De oorspronkelijke
gemiddelde afstelling voor normalen oliedruk is negen slagen van onder af. Bij
bijstelling vanaf de normalen afstelling draait men de schroef één slag
tegelijk om, niet meer, om vast te stellen, of al dan niet verdere afstelling
nodig is.
N.B. Denk er aan, den schroevendraaier te steken in het ondiepe groef in den kop
van de stelschroef. Steekt men de schroevendraaier in de diepe groef, dan
beschadigt men den schroefkop en zal het moeilijk worden, ze te draaien.
Controleer de olievoorraad niet meer dan ongeveer 450 km na elke complete
vulling. Staat de olie niet heel ver boven het teken 'Refill' op de maatstang,
dan voege men olie toe. Is het peil tot dit teken gedaald, dan kunnen ongeveer 2
L worden toegevoegd. 
De olie is koeler en het verbruik een weinig gunstiger, als men de olie goed op
peil houdt. Daarbij behoeft men dan ook zo vaak te controleren, om de kans op
drooglopen te vermijden.
Bij norrmalen dienst moet men na 4500 km alle gebruikte olie aftappen en de tank
met versen olie vullen. Bij zwaren dienst of voortdurend rijden op stoffige
wegen of wedstrijden moet dit spoediger geschieden. Het is niet nodig, het
krukas carter af te tappen, daar de gebruikte olie zich hier niet ophoopt.
Een maal per jaar verwijdere men de olietank en spoele deze flink om met
petroleum om alle ongerechtigheden, welke zich daarin mochten hebben
opgehoopt te verwijderen. Bij dienst op stoffige wegen of op wedstrijden montere
men een carburateur filter. Alle stof, dat door den carburateur in den motor
komt, betekent niet slechts abnormalen slijtage van zuigers, zuigerveren en
cylinder, maar ook vaak algemene intijdige slijtage, daar het stof, dat door de
zuiger in het carter komt, door de olie wordt opgenomen en mede circuleert langs
alle delen van de motor. Mocht men van tijd tot tijd bemerken, dat in een motor,
als deze een poosje stilstaat, zich een hoeveelheid olie ophoopt, hetgeen
aangeduid wordt, doordat, direct na het aanslaan een flinke hoeveelheid olie
door den onderdruk naar buiten komt, dan komt dit gewoonlijk, doordat de
contrôleklep niet vastzit en olielekkage door de pomp in de motor mogelijk
maakt, als de motor niet loopt. Is dit het geval, dan verwijdert men de veer en
de klep, alsmede den kogel en spoelt flink met benzine of petroleum rondom den
zetel van de kogel ter verwijdering van alle stofdeeltjes of misschien een draad
van een stofdoek of een haar, welke in de olietank geraakt is. Kijk dan ook, of
de kogel nog in goede conditie is.
De kettingsmeerder stelschroef regelt de hoeveelheid olie, welke naar den
voorketting gaat. Voor meer olie dunne ringen onder de kop van de stelschroef
toevoegen - voor minder olie ringen verwijderen. De oorspronkelijke afstelling
is 1 dikke ring (0.062") en een gemiddelde van 7 dunne ringen
(0.002"). Wanneer nieuwe pakking nodig zijn voor pompen, of distributiehuis
deksel gebruike men alleen originele fabriekspakkingen, om zeker van de juiste
dikte te zijn, en de ruimte en ook om er zeker van te zijn, dat alle
passeergaten voor de olie ingeponst zijn. Een eigengemaakte pakking, waarin een
oliegat ontbreekt, brengt storing in de olietoevoer teweeg, of brengt deze zelfs
geheel in disorde.
terug naar Inhoudsopgave
Het cijfer duidt het nummer der plaatsen aan, waarop elk
gedeelte in het schema te vinden is.
A. Olie voedingspomp (vaan model pomp) (3)
B. Contrôleklep, voorkomt olielekkage door de voedingspomp,
wanneer de motor stilstaat.
C. Drukregelaar. Afstelling van deze klep bepaalt den druk,
uitgeoefend op motor voedings-leering, alvorens het surplus aan olie direct in
het distributiehuis en in het bassin van de zuiveringspomp komt. Aldus regelt de
afstelling van dit deel het olieverbruik.
D. Olie zuiveringspomp (tandwielpomp) (3)
E. Carter onderdrukklep. Een klep, welke de uitlaat van het
distributiecarter van den carterolie zuiveraar regelt. Zij is nauwkeurig
afgesteld en sluit, als het carter onder vacuüm is, en opent, wanneer het
carter onder druk is, waardoor het mogelijk is, dat lucht in het distributiehuis
wordt gelaten.
F. Motor-voedings-olie-overbrenging naar vliegwiel-as. De
voedingsolie gaat door een gat in het lager van het distributiehuis-deksel. De
olie gaat over in het vliegwiel as en vandaar naar de krukas en het binnenste
van den motor door een gat in den zijkant van de as bij het uiteinde, dat bij
elke omwenteling van den motor met het gat in het lager correspondeert. Het gat
in het lager is voor juiste afstelling als in het schema aangegeven (3).
G. Kettingsmeerder-stel-schroef, in den rand van het
distributiehuisdeksel. De olie naar den ketting gaat door de leiding van de
drukregelaar en wordt door deze schroef gereguleerd. Zie beschrijving.
H. Oliecontrôle (1).
I. Olie-ventilatie-rad op het einde, van het dynamo tandwiel.
Het distributiehuis wordt geventileerd door dit deel, dat de olie bijna geheel
van lucht scheidt (1).
J. Distributie-onderdruk naar buitenzijde.
terug naar Inhoudsopgave
Voor de inhoud van dit boek, zie Technisch Handboek 1937
terug naar Inhoudsopgave
De olieleiding vanaf de hoofd voedingsbuis in het
distributiehuisdeksel verstrekt de olie, onder druk van de hoofdbuis, aan de
kleppen. Kanalen door de tuimelaar armen verdelen de olie over de klepstelen en
de verschillende punten welke smering behoeven. De kopklep smering heeft
een vaste regeling en kan niet worden bijgesteld voor meer of minder olie. Het
surplus aan olie van de kleppensmering wordt in de motorbasis teruggezogen, door
de stoterstang deksels, door vacuüm in het carter. Daarom is het zeer
noodzakelijk, dat de stoterstang deksels en de tuimelaarhuizen goed
afsluiten om de maximum zuigkracht te behouden en olielekkage te voorkomen. Bij
weder afstelling van de stoterstang deksels, lette men er op, dat beide
uiteinden der deksels goed tegen de kurken ringen zitten. Tenzij een goede
afsluiting behouden wordt, zullen de klepveer deksels overstroomd worden met
olie, met als gevolg een olielekkage rondom de cylinderkoppen en vuile bougies
tengevolge van een teveel aan olie, dat door de klepgeleiders in de cylinders
komt.
Elk stoterstang deksel is verzegeld met drie kurken ringen, een aan elk uiteinde
en een onder de expander-as en veer. Vernieuw deze kurken wanneer zij ook maar
de geringste beschadiging vertonen of wanneer er zich een meer dan geringe olie
lekkage rondom deze vertoont.
terug naar Inhoudsopgave
Het groene lampje links geeft aan, of de dynamo al dan
niet laadt. Het rode lampje rechts is voor de olie circulatie.
Wanneer de schakelaar wordt omgedraaid voor het aanslaan van de motor, moeten
beide lampjes aan gaan. Wanneer de motor is gestart en behoorlijk vlug
stationair loopt, moeten beide lampjes uit gaan. Wanneer de motor langzaam
stationair draait of in de hoogste versnelling op de weg minder dan 30 km per
uur loopt, zal het dynamo signaallampje normaal aan en uit gaan, omdat bij die
snelheid de productie van de dynamo zeer laag en ongestadig is.
Wanneer het dynamo signaallampje bij snelheden boven 30 km per uur niet uit
gaat, laadt de dynamo of helemaal niet, of de productie is niet zoals die wezen
moet en moet onmiddellijk een onderzoek ingesteld worden. Mocht het olie
circulatielampje niet uit gaan bij snelheden hoger dan de motor bij stationair
draaien loopt, dan is dit zeer waarschijnlijk te wijten aan: ledige olietank;
olie sterk verdund, of er wordt een zeer lichte soort olie gebruikt en de pomp
vormt geen normale druk; bij vriezend weder kan de olieleiding door ijs verstopt
zijn, of er kan vuil in zitten. Het kan echter zijn: een draad van de schakelaar
van het olie circulatielampje, welke massa maakt; een defecte schakelaar van het
lampje; de oliepomp kan in slechte conditie verkeren. Let goed op de
olievoorraad, en indien het lampje dan nog niet goed werkt, kijk dan in het olie
reservoir, bij de uitlaat van de retourleiding, en kijk of de olie in de tank
terugkeert, wanneer de motor loopt. Zo ja, dan kunt U langzaam naar Uw handelaar
rijden en het smeersysteem laten nakijken of repareren naar gelang nodig. Keert
de olie niet terug, dan niet verder rijden alvorens de fout hersteld is, daar
anders beschadiging van de motor het gevolg zou kunnen zijn. Breng de motor
onmiddellijk naar Uw handelaar, doch niet onder eigen kracht.
terug naar Inhoudsopgave
S 3. Schema van
de aansluiting der draden bij de H-D motorrijwielen van 1938 af
(H-D motorrijwielen, welke in Nederland geleverd worden)
Schakelaar stuur rechterzijde rode draad met zwarte bies,
verbinden met rode draad van kabel van claxon en lichtkabel (door middel van een
schroefje).
Zwarte draad met rode bies van rechter schakelaar verbinden met rode draad met
zwarte bies linker schakelaar (punt van bevestiging aan claxonsteun, of rubber
plaat).
Rode draad met gele bies - zwarte draad met rode bies: van linker schakelaar
naar koplamp.
Groene draad naar claxon.
terug naar Inhoudsopgave
1. Rode draad van dynamo kabel van de draadklem op de automaat,
gemerkt BAT, en rode draad van hoofdkabel van de rechter draadklem onder het
zadel.
2. Groene draad van dynamo kabel van de draadklem op de dynamo, gemerkt
'switch', rode draad van claxon- en lichtkabel, en zwarte draad van de
contactveer van het dashboardlampje.
3. Draadklem voor gebruik met parkeerlampen enz, onafhankelijk van de koplamp,
te verbinden aan no. 2 om met de koplamp te gebruiken.
4. Zwarte draad van hoofdkabel van de achterlamp (wordt verbonden aan de linker
draadklem onder het zadel).
5. Zwarte draad van no. 8.
6. Zwarte draad van dynamokabel, van de draadklem op de automaat.
7. Zwarte draad van oliedruk schakelaar no. 11.
8. Groene draad van claxon- en lichtkabel, van claxon. Groene draad van de
hoofdkabel, van inductieklos. Zwarte draad (onder dashboardje) van signaallampje
van de dynamo. Zwarte draad van no. 5.
9. Positieve accupool (linkerzijde van het motorrijwiel). Rode draad met zwarte
bies naar rode draad van de hoofdkabel aan de rechter draadklem onder het zadel.
10. Negatieve accupool, verbind de zwarte draad van de massaklem aan de
olieleiding.
11. Oliedruk schakelaar - Zwarte draad van no. 7.
12. Stoplamp schakelaar (extra uitrusting). Groene draad van draadklem op
inductieklos (voor) en rode draad met zwarte bies naar achterlamp.
Zwarte draad met rode bies van het stuur te verbinden aan de
grote schroef op de lamp; de rode draad met gele bies van het stuur aan de
kleine schroef van de lamp.

terug naar Inhoudsopgave
N.B.: Het principeschemais en een uitgebreide beschrijving van de werking zijn te vinden in de Alemite-gegevens onder Techniek / 3-Borstel Dynamo.
Motortandwiel 24; Frictietandwiel 59; Tussentandwiel 16;
Achterwiel tandwiel 37 tanden. Verhouding in hoogste versnelling 5.68 : 1.
terug naar Inhoudsopgave
Solo |
4.00" band |
voor: 16 pounds |
achter: 18 pounds |
|
5.00" band |
voor: 14 pounds |
achter: 16 pounds |
Dit is de bandendruk voor normale dienst en belasting. Voor een
extra passagier of solorijden met volgehouden hoge snelheden, de bandendruk een
weinig verhogen.
Voor zijspandienst de druk 2 pounds of meer per band verhogen, al naar gelang
van de belasting. Voor de zijspanband is de bandendruk gelijk aan die van de
achterband.
terug naar Inhoudsopgave
Solo |
4.00" band |
voor: 18 pounds |
achter: 20 pounds |
|
5.00" band |
voor: 14 pounds |
achter: 16 pounds |
Zie verder de opmerkingen bij Bandendruk
(750 cc) en Bandendruk van het
Instructieboek.
terug naar Inhoudsopgave
5. Drukplaat frictiepen
6. Veer-compressie-ringen (2 stuks, zie onder)
7. Sluitring voor de stelmoer van de veerspanning, en voor de naafmoer.
8. Stelmoer voor de veerspanning.
9. Koppelingsnaafmoer (linkse draad).
10. Buitenplaat met veren.
11. Veerplaat.
12. Verende plaat voor soepel inschakelen van de frictie.
13. Fiberplaat.
14. Stalen platen (twee).
15. Beklede frictieplaten (twee).
N.B. Veer-compressie-ringen no. 6 worden niet bij het
gereedschap geleverd, maar kunnen desgewenst geleverd worden. Het is niet
absoluut noodzakelijk ze te hebben, maar met behulp ervan kunnen de veertjes
samengedrukt worden en de spanning op de veerplaat opgeheven, wanneer moer 8
wordt bijgesteld of moer 9 weggenomen wordt. Indien zij niet voor handen zijn,
wanneer men, als te zien op bovenstaande afbeelding, de koppeling uit elkaar
neemt, draait men de moeren op 2 tapeinden alvorens moer 9 uit te draaien.
Hierdoor worden de veren bijeengehouden.
terug naar Inhoudsopgave |